In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 6.197 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze tot € 5.204. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van bijna 43 maanden, wat resulteert in een vergoeding van € 400. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden, en dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. De rechtbank wijst erop dat de zaken van belanghebbende samenhangen en dat de proceskostenvergoeding over deze zaken verdeeld moet worden.