ECLI:NL:RBZWB:2025:7090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/1684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 6.197 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze tot € 5.204. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van bijna 43 maanden, wat resulteert in een vergoeding van € 400. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden, en dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. De rechtbank wijst erop dat de zaken van belanghebbende samenhangen en dat de proceskostenvergoeding over deze zaken verdeeld moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.197 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag te worden verminderd en heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Land Rover Range Rover Sport en [VIN-nummer] (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 7 mei 2021 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [naam]. Volgens de aangifte bedraagt de historische nieuwprijs € 161.877, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto is € 73.449 en de historische bruto bpm is € 51.345. In de aangifte is de schade vastgesteld op € 16.228,93 waarvan 72%, zijnde € 11.684 in aanmerking is genomen. De handelsinkoopwaarde na schade bedraagt daarom € 61.765.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 153.701 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 77.203. Verder heeft DRZ schade geconstateerd van € 232 waarvan 72%, zijnde € 167 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De handelsinkoopwaarde na schade bedraagt daarom € 77.036.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd.
4.4.
Hangende de beroepsprocedure heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld moet worden op € 159.885 zodat de naheffingsaanslag, in overeenstemming met het subsidiaire standpunt van belanghebbende, verminderd moet worden naar € 5.204.

Motivering

Waardevermindering in verband met schade
4.5.
Belanghebbende is van mening dat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Belanghebbende wijst hiervoor naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade. Daarnaast betwijfelt belanghebbende of de hertaxateur voldoende deskundig is.
4.6.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van de waardevermindering op belanghebbende rust. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport die ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en ‘echte schade’ en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat een hoger percentage van de geconstateerde schade in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank verwerpt ook het standpunt van belanghebbende ten aanzien van de deskundigheid van de hertaxateur aangezien dit standpunt niet nader is onderbouwd.
Kentekenregistratiemethode
4.8.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde kentekenregistratiemethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2025 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [2]
Hoogte naheffingsaanslag
4.9.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen dient de naheffingsaanslag verminderd te worden naar € 5.204.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.10.
Belanghebbende heeft ter zitting aanspraak gemaakt op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.11.
Op grond van vaste jurisprudentie [3] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. [4]
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
4.13.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 19 april 2022 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 22 oktober 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 43 maanden verstreken zodat de redelijke termijn met afgerond 19 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft daarom voor de 5 zaaknummers tezamen recht op een immateriëleschadevergoeding van € 2.000, waarvan 1/5e (€ 400) in deze uitspraak wordt toegekend. Nu de uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 februari 2023, is de overschrijding voor 4/19e deel, derhalve € 85 toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 15/19 deel, zijnde € 315, aan de beroepsfase. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De zaken met zaaknummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 zijn op de zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd. In elk van deze zaken bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat deze zaken in de beroepsfase alle dezelfde soort geschilpunten betreffen, in elk van de zaken rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde en de werkzaamheden in elke zaak (nagenoeg) identiek zijn geweest. De rechtbank ziet daarom aanleiding deze gelijktijdig behandelde zaken aan te merken als samenhangend. [5] Dit brengt mee dat de proceskostenvergoeding moet worden verdeeld over de samenhangende zaken.
5.3.
Gelet op het gegronde beroep in de onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer 23/1683, bestaat in totaal voor alle zaken aanspraak op een proceskostenvergoeding van € 4.662. In deze zaak wordt daarvan 1/5e deel, een bedrag van € 932,40 toegekend. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het ter zitting ingenomen standpunt van de inspecteur ten aanzien van matiging van de proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.204;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 85;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 315;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 932,40 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2023:1223, r.o. 3.1 tot en met 3.5.
3.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
5.Artikel 3, tweede lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht.