ECLI:NL:RBZWB:2025:7088

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/1685
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 9.178 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 10 september 2025 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is, maar dat belanghebbende wel recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 19 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000 voor de samenhangende zaken, waarvan € 400 in deze uitspraak wordt toegekend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst de inspecteur en de Staat der Nederlanden aan om de immateriële schadevergoeding te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 9.178 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz GLE-Klasse 63S 4Matic Coupe en [VIN-nummer] (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 25 oktober 2021 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [naam]. Volgens de aangifte bedraagt de historische nieuwprijs € 222.340, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto is € 102.500 en de historische bruto bpm is € 58.094. In de aangifte is de schade vastgesteld op € 6.586,13 waarvan 72%, zijnde € 4.740 in aanmerking is genomen. De handelsinkoopwaarde na schade bedraagt daarom € 97.760.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 223.695 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 136.380 op basis van de koerslijst X-Ray. Verder heeft DRZ schade geconstateerd van € 3.726 waarvan 72%, zijnde € 2.683, in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De handelsinkoopwaarde na schade bedraagt daarom € 133.697.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag vastgesteld op € 9.178.

Motivering

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.4.
Belanghebbende heeft primair een beroep gedaan op het door haar taxateur uitgevoerde marktonderzoek ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door belanghebbende betoogde handelsinkoopwaarde niet bruikbaar. De handelsinkoopmarge is niet voldoende onderbouwd en ook is niet onderbouwd in hoeverre de referentieauto’s vergelijkbaar zijn en of rekening is gehouden met verschillen met de auto. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende aan de hand van haar taxatierapport de door haar gestelde waarde, tegenover de door inspecteur gemotiveerd betwiste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.6.
Subsidiair heeft belanghebbende een beroep gedaan op de koerslijst Eurotaxglass’s voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
4.7.
De inspecteur heeft betwist dat belanghebbende een beroep kan doen op de koerslijst Eurotaxglass’s omdat geen sprake is van een soortgelijke auto. Hiertoe heeft de inspecteur gewezen op de afwijking in het vermogen van de auto (420 kW in plaats van 450kW). De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen beroep toekomt op de koerslijst Eurotaxglass’s aangezien in de koerslijst X-Ray inzicht geeft in prijzen voor het model van deze auto. De stelling van belanghebbende dat die koerslijst niet kan dienen omdat die koerslijst geen prijzen geeft voor een auto met huurverleden, verwerpt de rechtbank gelet op het hierna volgende oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een auto met huurverleden.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld dient te worden op € 118.089.
Waardevermindering in verband met schade
4.9.
Belanghebbende heeft gesteld dat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Belanghebbende wijst onder meer naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade. Daarnaast betwijfelt belanghebbende of de hertaxateur voldoende deskundig is.
4.10.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van de waardevermindering op belanghebbende rust. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Zo is de gestelde schade aan de dakhemel kleiner dan de mond van een balpen. Ook de overige kleine beschadigingen zijn naar het oordeel van de rechtbank in dit geval normale gebruikssporen. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en ‘echte schade’ en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat een hoger percentage van de geconstateerde schade in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank verwerpt ook het standpunt van belanghebbende ten aanzien van de deskundigheid van de hertaxateur aangezien dit standpunt niet nader is onderbouwd.
Hoogte waardevermindering in verband met schade
4.12.
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur ten onrechte slechts 72% van de schade in mindering heeft gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Hiertoe verwijst belanghebbende naar haar taxatierapport.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld op 72% van het schadebedrag. [1] Indien de taxateur van mening is dat de waardevermindering voor het te taxeren motorrijtuig hoger is dan de vastgestelde norm moet dit gemotiveerd worden aangegeven gestaafd met een deugdelijke schadecalculatie en beeldmateriaal. Op belanghebbende rust de last de waardevermindering als gevolg van schade aannemelijk te maken. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de volledige schade in mindering dient te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde. Immers, in het taxatierapport dat belanghebbende heeft overgelegd is eveneens rekening gehouden met 72% van de schade (zie 4.1). De rechtbank verwerpt daarom deze beroepsgrond.
Ex-rental correctie
4.14.
Belanghebbende gesteld dat de auto een huurverleden heeft.
4.15.
De inspecteur heeft betwist dat de auto een huurverleden heeft. Volgens de inspecteur ontbreekt ook op het Duits kentekenbewijs de vermelding dat de auto een verhuurvoertuig is geweest.
4.16.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat de auto een ex-rental auto betreft. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding met een waardevermindering als gevolg van een huurverleden.
Kentekenregistratiemethode
4.17.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde kentekenregistratiemethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2025 [2] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [3]
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.18.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.19.
Op grond van vaste jurisprudentie [4] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. [5]
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
4.21.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 19 april 2022 in zaaknummer 23/1683 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 22 oktober 2025. Sinds de indiening van het oudste bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 43 maanden verstreken zodat de redelijke termijn met afgerond 19 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft daarom voor de 5 zaaknummers tezamen recht op een immateriëleschadevergoeding van € 2.000, waarvan 1/5e (€ 400) in deze uitspraak wordt toegekend. Nu de uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 februari 2023, is de overschrijding voor 4/19e deel, derhalve € 85 toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 15/19 deel, zijnde € 315, aan de beroepsfase. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële- schadevergoeding. Gelet op het tijdstip van het verzoek om vergoeding van immateriële schade, is er geen recht op vergoeding van het griffierecht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
5.2.
Gelet op het gegronde beroep in de zaak met zaaknummer 23/1683, bestaat in totaal voor alle zaken aanspraak op een proceskostenvergoeding van € 3.108, met een vermenigvuldigingsfactor van 1,5 in verband met de overige gegronde beroepen en de immateriëleschadevergoedingen die worden toegekend. De totale vergoeding is dan ook € 4.662. In deze zaak wordt daarvan 1/5e deel, een bedrag van € 932,40 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 85;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 315;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 932,40 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3.5 van de bijlage bij de Uitvoeringsregeling Bpm.
3.ECLI:NL:PHR:2023:1223, r.o. 3.1 tot en met 3.5.
4.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.