In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 9.178 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 10 september 2025 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is, maar dat belanghebbende wel recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 19 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000 voor de samenhangende zaken, waarvan € 400 in deze uitspraak wordt toegekend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst de inspecteur en de Staat der Nederlanden aan om de immateriële schadevergoeding te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.