ECLI:NL:RBZWB:2025:537

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
AWB 22_4873
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet door V.O.F. met betrekking tot gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2025, wordt de zaak behandeld van V.O.F. tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over de opgelegde bestuurlijke boetes wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) voor de jaren 2015 en 2016. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres gegrond verklaard, waarbij de minister eerder een boete van € 0,- voor 2015 en € 45.201,50 voor 2016 had opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de minister de boete voor 2015 ten onrechte heeft opgelegd, aangezien deze inmiddels was verlaagd naar € 0,-. Voor het jaar 2016 oordeelt de rechtbank dat de minister de boete terecht heeft opgelegd, maar dat deze gematigd moet worden vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de boete voor 2016 verlaagd naar € 33.901,-. Daarnaast heeft de rechtbank eiseres een immateriële schadevergoeding van € 3.000,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn en heeft zij de minister veroordeeld tot vergoeding van de kosten voor een deskundige in de bezwaarprocedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van boetes en de bijbehorende proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4873 en 22/5213

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.G. Grijpstra),
en
De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen: De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister.
De Staat der Nederlanden (minister van justitie en veiligheid) (de Staat),derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de besluiten van de minister tot het opleggen van een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw) van € 0,- voor het jaar 2015 en € 45.201,50 voor het jaar 2016.
1.1.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens de minister mr. A.H. Spriensma-Heringa.
1.3.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht bestuurlijke boetes met een hoogte van € 0,- en € 45.201,50 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres exploiteert een bedrijf aan de [adres] te [plaats] . Eiseres houdt (melk)rundvee.
4.1.
In de periode 2015-2017 is door de politie in samenwerking met de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar fraude met dierlijke meststoffen door [b.v. 1] In dat onderzoek kwam de naam van eiseres naar voren. Er heeft vervolgens een bedrijfscontrole plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in twee rapporten van bevindingen, elk van 22 oktober 2018, van de NVWA. De conclusie van het rapport luidt dat eiseres in 2015 de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de gebruiksnorm stikstof en fosfaat heeft overschreden en niet heeft voldaan aan de mestverwerkingsplicht. Voor het jaar 2016 luidt de conclusie dat eiseres de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de gebruiksnorm stikstof en fosfaat heeft overschreden.
4.2.
Vervolgens heeft de minister aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om haar vanwege overtreding van de Msw een bestuurlijke op te leggen van € 43.965,50 voor het jaar 2015 en € 51.331,50 voor het jaar 2016. Eiseres heeft hiertegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
4.3.
Met de besluiten van 11 augustus 2020 heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 38.965,50 voor het jaar 2015 en € 48.831,50 voor het jaar 2016. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4.4.
Met de besluiten van 8 en 28 september 2022 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de boetes gegrond verklaard, de besluiten van 11 augustus 2020 herroepen en boetes opgelegd van € 11.447,10 voor 2015 en € 45.701,50 voor 2016. Op 17 oktober en 7 november is tegen deze beslissingen op bezwaar beroep ingesteld.
4.5.
Met het besluit van 27 november 2024 heeft de minister de boete die is opgelegd voor 2015 verlaagd naar € 0,-. De boete voor 2016 is ongewijzigd gebleven.

2015.

5. De minister heeft met het besluit van 27 november 2024 het boetebedrag voor het jaar 2015 gewijzigd naar € 0,-. De minister heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft bedoeld om het besluit van 8 september 2022 in te trekken voor zover de hoogte van de boete was vastgesteld op € 11.447,10 voor het jaar 2015. De rechtbank stelt ambtshalve de vraag of eiseres nog een procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep ten aanzien van het jaar 2015.
5.1.
Eiseres heeft betoogd dat zij nog een procesbelang heeft bij inhoudelijke beoordeling van haar beroep ten aanzien van de boete voor 2015. Zij heeft namelijk in bezwaar verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor een deskundige. De minister heeft ten onrechte geen vergoeding van deze kosten toegekend. Daarnaast betwist eiseres de eindvoorraad van 2015. Omdat de eindvoorraad van 2015 gelijk moet zijn aan de beginvoorraad van 2016, is een oordeel daarover ook van belang voor het geschil over de door de minister opgelegde boete voor 2016. Ten slotte is eiseres van mening dat zij recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij beoordeling van de boete van 2015 voor zover het gaat om de afwijzing van de toekenning van de kosten voor de deskundige en het toekennen van immateriële schadevergoeding. Eiseres heeft echter geen procesbelang meer bij een verdere inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit ten aanzien van het jaar 2015. Hoewel eiseres terecht stelt dat de eindvoorraad van 2015 gelijk moet zijn aan de beginvoorraad van 2016, betekent dit echter niet dat de beginvoorraad van 2016 niet meer ter discussie kan worden gesteld als de eindvoorraad van 2015 in rechte vast staat. De minister heeft ter zitting bevestigd dat ter zake van de boete voor 2016 ook de beginvoorraad ter discussie kan worden gesteld.
5.3.
De rechtbank zal hierna de opgelegde boete voor het jaar 2016 beoordelen. Daarna gaat de rechtbank in op de gevraagde proceskosten in bezwaar en het verzoek om immateriële schadevergoeding.

2016.

6. De minister heeft aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 45.201,50 omdat zij de gebruiksnorm dierlijke mest met 2.754 kilogram, de stikstofgebruiksnorm met 5.080 kilogram en de fosfaatgebruiksnorm met 455 kilogram heeft overschreden.
Beginvoorraad 2016
6.1.
Eiseres heeft betoogd dat de minister uitgaat van een onjuiste beginvoorraad. De minister gaat er ten onrechte vanuit dat geen mestscheiding heeft plaatsgevonden in 2015.
6.2.
De minister heeft gesteld dat zij de beginvoorraad 2016 juist heeft vastgesteld. Eiseres is er niet in geslaagd om te onderbouwen dat dit onjuist is.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht de beginvoorraad van 2016 heeft vastgesteld op 5.037 kilogram fosfaat en 12.558 kilogram stikstof. De minister heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in 2015 mest heeft gescheiden. Eiseres heeft geen factoren genoemd, noch andere schriftelijke of digitale bewijsstukken overgelegd die aannemelijk maken dat er sprake is geweest van mestscheiding. Daarnaast blijkt uit de berekeningen dat de gehaltes fosfaat en stikstof in de afgevoerde mest onaannemelijk zijn. Voorts heeft eiseres geen administratie bijgehouden waaruit blijkt hoe, wanneer en hoeveel mest er gescheiden zou zijn.
6.4.
Gelet op het feit dat het onaannemelijk is dat in 2015 mestscheiding heeft plaatsgevonden bij eiseres, is de minister terecht uitgegaan van mestcode 14 (drijfmest) in plaats van mestcode 11 (filtraat na mestscheiding). De minister is in zijn berekening uitgegaan van de door eiseres zelf opgegeven tonnages aan graasdierenmest. De minister is verder bij de berekening uitgegaan van de gemiddelde geanalyseerde mineralengehalten. Hieruit volgen de middelde gehaltes van 1,45 kilogram fosfaat en 3,80 kilogram stikstof. Dit zijn de best beschikbare gegevens voor het bepalen van de beginvoorraad.
Vrachten 42, 43 en 44
6.5.
Eiseres heeft betoogd dat de minister ten onrechte drie vrachten vaste dierlijke meststoffen niet heeft meegenomen als afvoer in de gebruiksnormenberekening. De vrachten zijn daadwerkelijk uitgevoerd. Eiseres wijst ter onderbouwing van haar standpunt op schriftelijke verklaringen van [chauffeur 1] , [chauffeur 2] en twee chauffeurs.
6.6.
De minister heeft gesteld dat de vrachten terecht niet zijn meegenomen als afvoer in de gebruiksnormenberekening. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vrachten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De overgelegde verklaringen, die uit subjectieve bron afkomstig zijn en verder niet worden ondersteund door objectieve stukken, volstaan daarvoor niet.
6.7.
Tussen partijen is in geschil of de vrachten 42, 43 en 44 hebben plaatsgevonden met in totaal 85.220 kilogram vaste dierlijke meststoffen. Uit het rapport van bevindingen van de NVWA van 19 september 2017 blijkt dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar deze vrachten.
6.8.
Volgens de bij de RVO geregistreerde Vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) zou [b.v. 1] op 4 en 8 november 2016 drie vrachten vaste dierlijke meststoffen hebben afgevoerd bij eiseres door een vrachtwagen met [kenteken 1] en oplegger met [kenteken 2] .
6.9.
Laad- en loslocaties van dierlijke mest worden bepaald met behulp van Global Positioning System (GPS). De Automatische Gegevens Registratie (AGR) in de vrachtwagen verzamelt de transportgegevens, waaronder de laad- en losplaats, laad- en lostijdstippen, mestcode en kenteken.
Het vervoer zou hebben plaatsgevonden door een containercombinatie. Hierbij wordt de lading vervoerd in op- en afzetbare containerbakken. Zowel de voorwagen als aanhanger zijn voorzien van ingebouwde ARG/GPS apparatuur van de firma Data2Track.
Voor het lossen van de containercombinatie dient redelijkerwijs de volgende werkwijze te worden gevolgd:
- De voorwagen koppelt op de loslocatie de aanhanger af en kiept vervolgens de op de voorwagen vervoerde container leeg.
- De chauffeur zet deze leeggekiepte container af op de grond en schuift de volle container van de aanhanger over op de voorwagen.
- Na het oppakken van de nog op de grond staande lege container worden de voorwagen en aanhanger gekoppeld en kan men zijn weg vervolgen.
- Tijdens het lossen zal de vrachtwagen op de loslocatie manoeuvreren en in diverse richtingen rijden.
Het beladen van een volledige combinatie kan op twee manieren gebeuren:
- De op zowel de voorwagen als de aanhanger staande lege containers, worden op de laadlocatie middels een shovel of kraan geladen, in welk geval de combinatie normaliter stil zal staan.
- De op te laden containers staan reeds vol op de grond op de laadlocatie. De voorwagen zal in dat geval redelijkerwijs eerst een container oppakken van de grond en deze doorschuiven op de aanhanger en vervolgens de 2e container oppakken op de voorwagen. Na het aankoppelen van de aanhanger is de combinatie gereed voor verstrek.
6.10.
De laadduur van de containercombinatie duurde volgens Data2Track vier, twee en negen minuten. De losduur van de containercombinatie duurde vier, zes en drie minuten.
6.11.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat de inspecteur van de NVWA heeft aangetoond dat de bij de RVO geregistreerde gegevens onjuist zijn en dat op basis van deze gegevens niet kan worden vastgesteld dat de drie vrachten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De minister heeft in de beslissing op bezwaar uitvoerig gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrachten zijn uitgevoerd.
6.12.
De RVO mag bij de vaststelling of de gebruiker aan de gebruiksnormen voldoet, in beginsel uitgaan van de door de gebruiker zelf aangeleverde gegevens. Dit is echter anders als uit de verstrekte gegevens, de bij de minister geregistreerde gegevens en uit de gegevens die door de uitoefening van bevoegdheden in het kader van de toezicht op de naleving door de NVWA zijn verkregen, het rechtvaardigde vermoeden is ontstaan dat de gebruiksnormen zijn overschreden. Het is dan aan eiseres om het vermoeden van overtreding te ontkrachten. Eiseres is hierin niet geslaagd.
6.13.
Uitgaande van de gegevens van Data2Track is het namelijk niet aannemelijk dat de vrachten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De vrachten hebben niet kunnen plaatsvinden gezien het feit dat de tijden dat het voertuig op de laad- en loslocaties is geweest, te kort is om een vracht vaste mest met een dergelijke omvang te laden en lossen, gelet op de hierboven genoemde werkwijze. Daarnaast ontbreken de Data2Track gegevens van manoeuvreerbewegingen die geconstateerd moeten worden ingeval de handelingen met de containercombinatie daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Eiseres heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat de gegevens van Data2Track onjuist zouden zijn en is er niet in geslaagd om aan de hand van andere gegevens aannemelijk te maken dat de vrachten zijn uitgevoerd. Eiseres heeft verklaringen overgelegd van personen die er belang bij hebben te onderbouwen dat niet is gefraudeerd op de VDM’s. Aan die verklaringen kan om die reden niet de waarde worden toegekend die eiseres er aan gehecht wil zien.
6.14.
Nu eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de vrachten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, heeft de minister de vrachten terecht niet meegenomen als afvoer in de gebruiksnormenberekening. Daarmee was in 2016 sprake van een overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen met 2.754 kilogram, de stikstofgebruiksnorm met 5.080 kilogram en de fosfaatgebruiksnorm met 455 kilogram.
6.15.
Gelet op artikel 51 van de Msw was de minister bevoegd om daarvoor een bestuurlijke boete op te leggen.
Matiging vanwege overschrijding van de redelijke termijn
7. Eiseres heeft verzocht om matiging van de bestuurlijke boete voor het jaar 2016 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
De rechtbank overweegt dat in punitieve zaken het uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het EVRM voor een procedure in twee instanties in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan twee jaar. Er kunnen echter factoren zijn die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven een overschrijding van deze behandelingsduur gerechtvaardigd te achten. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Dat is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. [1]
7.2.
De rechtbank gaat uit van de datum van het voornemen (29 januari 2020) als het moment waarop de redelijke termijn aanving. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met drie jaar overschreden. Volgens vaste rechtspraak van het CBb wordt bij een overschrijding van de redelijke termijn in punitieve zaken de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat de minister de boete al met € 2.500,- heeft gematigd vanwege overschrijding van de beslistermijn van 26 weken. De rechtbank zal de boete daarom nader matigen met 5 maal 5% = 25 %. Dat betekent dat de rechtbank de boete zal matigen tot € 33.901.
Immateriële schadevergoeding 2015
8. Eiseres heeft verzocht om een toekenning van immateriële schadevergoeding voor het jaar 2015 wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
8.1.
Nu het boetebesluit over 2015 is ingetrokken, bedraagt de vergoeding van immateriële schade € 500,- per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij een deel van een half jaar voor en half jaar wordt gerekend. [3]
8.2.
De bezwaar- en beroepsfase tezamen mogen in beginsel niet langer dan twee jaar duren. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar en de behandeling van het beroep ieder ten hoogste één jaar duren. Ook voor 2015 dateert het voornemen van 29 januari 2020. De periode waarover de immateriële schadevergoeding wordt toegekend berekent de rechtbank tot 27 november 2024. Bij besluit van die datum heeft de minister de boete voor 2015 immers verlaagd naar nihil. Op dat moment was de onzekerheid over die boete ten einde. De redelijke termijn is dus overschreden met twee jaar en tien maanden, zodat een immateriële schadevergoeding van € 3.000,00 zal worden toegekend. Daarvan wordt één jaar en acht maanden toegeschreven aan de bestuurlijke fase. Gelet daarop zal de rechtbank de minister veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres van € 1.764,71 (20/34) en de Staat veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres van € 1.235,29 (14/34).
Kostenvergoeding in bezwaar 2015 en 2016
9. Eiseres heeft betoogd dat de minister ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend voor de gemaakte kosten voor een deskundige in de bezwaarprocedure. Zij heeft een rapport laten opstellen door [b.v. 2] ter onderbouwing van haar bezwaarschrift. Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan een factuur overgelegd van € 1.510,99 (inclusief BTW) en een factuur van € 1.945,60 (inclusief BTW).
9.1.
De minister heeft gesteld dat hij de kosten voor de deskundige terecht niet heeft vergoed in zijn beslissing op bezwaar. De minister heeft ambtshalve zijn BEX-berekening aangepast, waardoor het boetebedrag ten gunste van eiseres is verlaagd. De onrechtmatigheid in de berekening bij het besluit van 11 augustus 2020 was niet te wijten aan verweerder. De aanpassing van de eindvoorraad 2016 betreft het alsnog aanpassen van de berekening op gegevens die al voorhanden waren ten tijde van het onderzoek. Het betreft een kennelijke fout, waarvoor geen deskundige ingeschakeld hoefde te worden.
9.3.
Gemaakte kosten voor een deskundige vallen onder proceskosten zoals opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De besluiten van 11 augustus 2020 zijn herroepen met de besluiten van 8 september 2022, 28 september 2022 én 27 november 2024 en de gemaakte kosten komen daarmee voor vergoeding in aanmerking. De kosten van inschakeling van een deskundige dienen door de minister te worden vergoed als het inschakelen van de deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van het inroepen, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de minister van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. [4]
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Het is, in tegenstelling tot wat de minister stelt, niet vereist dat de het advies van de deskundige voor de minister de doorslaggevende factor is bij het herroepen van zijn besluit. De rechtbank is verder van oordeel dat de hoogte van de kosten, inclusief BTW, niet onredelijk zijn, gelet op het gerekende aantal uren en het tarief per uur. De minister heeft ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend in bezwaar voor de gemaakte kosten van de deskundige. Het beroep slaagt in zoverre.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn gegrond voor zover geen kostenvergoeding in bezwaar is toegekend voor de gemaakte kosten voor de deskundige en omdat de redelijke termijn is overschreden.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding bedraagt € 2.721,- (twee punten voor het indienen van beroepschriften en één punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 september 2022;
- vernietigt het besluit van 28 september 2022;
- vernietigt het besluit van 27 november 2024 voor zover dat ziet op de boete voor 2016;
- vermindert de hoogte van de opgelegde boete voor het jaar 2016 tot € 33.901,-;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.764,71 aan eiseres als immateriële schadevergoeding;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 1.235,29 aan eiseres als immateriële schadevergoeding;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- draagt de minister op om de kosten voor een deskundige aan eiseres te vergoeden met een hoogte van € 3.456,59;
- draagt de minister op om het betaalde griffierecht van € 730,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. dr. E.J. Govaers en mr. S. Hindriks, leden, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 4 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Meststoffenwet (Msw)
Artikel 7 van de Msw
Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Artikel 8 van de Msw
He in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;
c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen;
Artikel 57 van de Msw
1. Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete:
a. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met
b. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met
c. € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.
2. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van € 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast.
3. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van € 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm)
Artikel 126 van de Urm
1. Het verbod, bedoeld in artikel 7 van de wet, is niet van toepassing op bedrijven die onder het toepassingsbereik van artikel 4.791 of 4.791h van het Besluit activiteiten leefomgeving vallen.
2. Op het bedrijf, of deel van het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste 170 kilogram stikstof in de vorm van dierlijke meststoffen op of in de bodem gebracht.

Voetnoten

1.CBb 14 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:130, r.o. 10.2.
2.CBb 27 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:780, r.o. 8.10; CBb 16 januari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:32, r.o. 5.11.
3.Zie bijvoorbeeld: CBB 10 december 2024, ECLI:NL:CBB:2024:914.
4.Zie bijvoorbeeld: CBB 20 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:357.