In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande recreatiewoning, vastgesteld op € 127.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 101.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 juni 2025, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. A. Bakker, aanwezig was, evenals de heffingsambtenaar en een taxateur.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, maar oordeelt wel dat er sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ. Dit artikel verplicht de heffingsambtenaar om bepaalde gegevens te verstrekken aan de belanghebbende, maar deze verplichting is niet nagekomen. De rechtbank oordeelt dat de schending van artikel 40 niet kan worden gepasseerd, omdat de belanghebbende hierdoor benadeeld is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar handhaaft de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak. De heffingsambtenaar moet het griffierecht en de proceskosten vergoeden aan de belanghebbende.