ECLI:NL:RBZWB:2025:4991
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ongebruikelijke terbeschikkingstelling van onroerend goed door ouders aan kinderen in het kader van belastingheffing
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij stelde dat er sprake was van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling (tbs) van onroerend goed door de ouders aan de kinderen. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht deze aanslagen heeft opgelegd en of de bedragen correct zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een ongebruikelijke tbs, en dat de aanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Tevens oordeelt de rechtbank dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden, maar dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 500 toe aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zakelijke motieven bij de overdracht van onroerend goed binnen familieverbanden en de gevolgen daarvan voor de belastingheffing.