ECLI:NL:RBZWB:2025:494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/11116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woning en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 oktober 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 2 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning aan [adres] te [plaats] vastgesteld op € 423.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 24 januari 2025 de zaak heeft behandeld. De rechtbank constateert dat de waarde van de woning tussen partijen niet meer in geschil is, beide partijen stellen een waarde voor van € 373.000. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 moet worden verlaagd naar € 373.000, wat ook gevolgen heeft voor de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB).

Daarnaast is er een geschil over de proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend aan hem te wijten is. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar aan om het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende te vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten bedraagt € 3.108. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 31 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland(gemeente [plaats]), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 2 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 423.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende voor het jaar 2023 ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag OZB) van de gemeente Middelburg opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

3. De waarde van de woning is tussen partijen niet meer in geschil. Zij stellen beide een waarde voor van € 373.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Dit betekent dat het beroep gegrond is, dat de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 wordt verlaagd naar € 373.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig wordt verminderd. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de in beroep gemaakte kosten.
3.1.
Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is niet voldoende. [1]
3.2.
In casu heeft belanghebbende in de bezwaarfase onder meer – bloot – gesteld dat bij het bepalen van de WOZ-waarde van de woning onvoldoende rekening is gehouden met de rolstoelaanpassingen en de verouderde voorzieningen. Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard waarna belanghebbende zijn stellingen in beroep heeft onderbouwd met fotomateriaal. De heffingsambtenaar voert aan dat de waarde van de woning alleen is verlaagd op basis van de door belanghebbende overgelegde foto’s. Verder geeft de heffingsambtenaar aan dat belanghebbende in de bezwaarfase tweemaal is verzocht om foto’s aan te leveren en dat – als belanghebbende deze foto’s toen had overgelegd – het beroep voorkomen had kunnen worden.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend aan belanghebbende te wijten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het staat een belanghebbende – op basis van vaste rechtspraak – vrij om in iedere fase van het geding nieuwe bewijsmiddelen aan te leveren net zoals het de heffingsambtenaar vrijstaat om in iedere fase van de procedure de door hem verdedigde waarde anders te onderbouwen. De verzoeken van de heffingsambtenaar van 6 februari 2023 en 5 april 2023 waarin - in algemene zin ten aanzien van alle door deze gemachtigde voor verschillende cliënten ingediende bezwaren – wordt verzocht om een ingevuld inventarisatieformulier te retourneren maakt dat niet anders. Anders dan in de door de heffingsambtenaar aangehaalde uitspraak [2] is in deze zaak niet specifiek, meermaals, verzocht aan belanghebbende om zijn blote stellingen met bewijsstukken te onderbouwen. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de in beroep gemaakte kosten.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking moet worden verlaagd. De aanslag OZB volgt de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar en beroep (zie 3.1. e.v.). De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907, elk punt met een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.
4.2.
De vergoeding van proceskosten en griffierecht moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 373.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 31 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 12 mei 2006, nr. 42.449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1040 en HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:440
2.Hof Amsterdam 17 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3234.
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ