ECLI:NL:RBZWB:2025:481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/7891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Financiën op aanvraag tot bekendmaking documenten op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de minister van Financiën beoordeeld. Eiser had op 1 september 2024 een aanvraag ingediend voor de bekendmaking van documenten die betrekking hebben op overleg met belangen- en beroepsinstanties over de uitvoering van arresten van de Hoge Raad met betrekking tot box 3 belasting. De minister had binnen vier weken, dus uiterlijk op 30 september 2024, moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft de minister op 17 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. De minister heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij tot en met 17 februari 2025 nodig heeft om een besluit te nemen, omdat hij belanghebbenden de gelegenheid moet geven om hun zienswijzen naar voren te brengen. De rechtbank vindt dit een goede reden en legt de minister de termijn op om uiterlijk op 17 februari 2025 een besluit te nemen.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt gelijk, en de minister moet het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

de minister van Financiën.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek (aanvraag) van 1 september 2024 om bekendmaking, op grond van de Wet open overheid (Woo), van de documenten die betrekking hebben op het overleg met de diverse belangen- en beroepsinstanties over de uitvoering van de arresten van de Hoge Raad terzake de box 3 belasting van 6 juni 2024 [1] en 14 juni 2024 [2] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 1 september 2024. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [4] De minister had dus uiterlijk op 30 september 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 17 oktober 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
De minister heeft in zijn verweerschrift van 20 december 2024 uitgelegd dat hij tot en met 17 februari 2025 nodig heeft om een besluit te nemen op het de aanvraag van eiser, omdat hij belanghebbenden in de gelegenheid moet stellen hun zienswijzen naar voren te brengen en hij belanghebbenden hiervoor een redelijke termijn wil geven. [5] De rechtbank vindt dat een goede reden, omdat de minister wel de tijd moet hebben om te voldoen aan zijn wettelijke verplichting. De minister moet daarom het besluit nemen op uiterlijk 17 februari 2024.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen op uiterlijk 17 februari 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 30 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

3.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4.Dit staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo
5.Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb.