ECLI:NL:RBZWB:2025:471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/1203 WGA en BRE 24/1204 WGA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van WGA-uitkeringen op basis van arbeidsongeschiktheid

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/1203 WGA en BRE 24/1204 WGA, waarin eiseres, vertegenwoordigd door mr. V.A.M. Vos, in beroep ging tegen besluiten van het UWV. Deze besluiten betroffen de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en een WGA-loonaanvullingsuitkering aan werkneemster, die per 1 september 2022 als volledig arbeidsongeschikt werd beschouwd. Eiseres betwistte de besluiten van het UWV, die op basis van medische rapporten concludeerden dat werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom er nog verbetering van de belastbaarheid van werkneemster te verwachten was, gezien eerdere behandelingen die niet succesvol waren geweest. De rechtbank stelde vast dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van het UWV dat werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt was, onvoldoende was onderbouwd. Hierdoor verklaarde de rechtbank de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg het UWV op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/1203 WGA en BRE 24/1204 WGA

uitspraak van 30 januari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.A.M. Vos,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan [werkneemster] (werkneemster).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 14 maart 2023 (primair besluit I) aan werkneemster met ingang van 1 september 2022 een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het UWV heeft met het besluit van 5 mei 2023 (primair besluit II) aan werkneemster met ingang van 16 juli 2023 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Met de bestreden besluiten van 8 december 2023 zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het beroep met nummer BRE 24/1203 WGA heeft betrekking op de loongerelateerde WGA-uitkering. Het beroep met nummer BRE 24/1204 WGA heeft betrekking op de WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van de stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. In de beslissing van 7 januari 2025 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat kennisneming van de in die beslissing genoemde stukken voorbehouden is aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor bijzondere toestemming heeft gekregen van de rechtbank. Omdat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken, zal in deze uitspraak geen melding worden gemaakt van specifieke op de werkneemster betrekking hebbende medische gegevens.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het UWV drs. [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan de bestreden besluiten heeft het UWV ten grondslag gelegd dat werkneemster per 1 september 2022 volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster. De beroepsgronden van eiseres zien op de vaststelling van het UWV dat werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Werkneemster is werkzaam geweest als machine operator voor 40 uur per week bij eiseres. Zij heeft zich per 3 september 2020 ziek gemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten.
Is de duurzaamheid van de beperkingen juist vastgesteld?
4. De bestreden besluiten, voor zover die zien op de medische beoordeling, zijn gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, werkneemster op het spreekuur van 30 juni 2023 medisch onderzocht en informatie bij de behandelend neuroloog opgevraagd en betrokken in de heroverweging.
De verzekeringsarts b&b heeft onder meer overwogen dat eerdere behandelingen vroegtijdig zijn gestopt door werkneemster of door haar behandelaar omdat de behandeling niet aansloeg. Er is in de situatie van werkneemster dus nog geen sprake geweest van een volledig doorlopen behandeltraject waarbij alle reële opties zijn geprobeerd. De totale behandelingsduur van de problematiek zal snel 2 jaar bedragen, echter met iedere behandeling mag op den duur wel ten dele verbetering van de belastbaarheid worden verwacht. De beperkingen in de rubrieken 1, 2 (uitgezonderd de beperkingen onder 2.1. en 2.5.), 4.3.7. en 6 van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn niet-duurzaam.
De beperkingen en de belastbaarheid van werkneemster zijn neergelegd in twee FML’s van 30 november 2023. Er is een FML opgemaakt met zowel de duurzame als niet-duurzame arbeidsbeperkingen en er is een FML opgemaakt met enkel de duurzame arbeidsbeperkingen.
4.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts b&b dat de medische situatie voor wat betreft een deel van de beperkingen in de loop der tijd ten dele zal verbeteren. Met andere woorden, eiseres stelt zich op het standpunt dat er een inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) dient te worden toegekend met terugwerkende kracht per 1 september 2022 (EWT-WIA) dan wel per de ontslagdatum 16 juli 2023 (LGU), nu er niet alleen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid, maar tevens van een duurzame arbeidsongeschiktheid.
Eiseres heeft allereerst, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , gewezen op de verzwaarde motiveringsplicht in het geval van een werkgeversberoep. Aan deze verzwaarde motivering is naar het oordeel van eiseres niet voldaan, nu er geen motivering heeft plaatsgevonden in lijn met de wet en jurisprudentie.
Het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat er nog verbetering te verwachten is, is namelijk onvoldoende gemotiveerd en het onderzoek is onzorgvuldig geweest. De verzekeringsarts b&b heeft namelijk geen nader overleg gepleegd met de behandelend artsen over de (eventueel) te volgen behandeling, de mogelijkheden daartoe en het te verwachten resultaat daarvan. Dit is opmerkelijk, nu het niet slagen van (eerdere) behandelingen juist een aanwijzing is voor de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen. Wanneer de verzekeringsarts b&b bij een patroon van niet geslaagde behandelingen geen overleg voert met de behandelend artsen over het reeds doorlopen behandeltraject en over de te verwachten effecten van nadere behandelingen, zijn de stellingen van de verzekeringsarts b&b over de te verwachten verbeteringen wegens nog te volgen behandelingen onvoldoende onderbouwd. [2]
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat er in het geheel geen verbetering te verwachten is, althans dat de verbetering zo gering is dat er van een stabiele situatie kan worden gesproken dan wel van een (te) geringe kans op herstel (op lange termijn). Door de verzekeringsarts b&b is niet beoordeeld in welke mate er herstel en binnen welke exacte termijn (behalve dat het al snel minimaal twee jaar bedraagt) zal plaatsvinden. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat er wel ten dele verbetering van de belastbaarheid mag worden verwacht als er aanvullende behandelingen in combinatie met toediening van geneesmiddelen zal plaatsvinden. Dit is een wankele motivering waaraan het vermeende uitblijven van duurzaamheid van de arbeidsbeperking wordt opgehangen. Ook wordt geen oordeel geveld over hoe groot de kans op herstel daadwerkelijk is. Daarmee is het oordeel van de verzekeringsarts b&b onvoldoende gemotiveerd en is niet aan de vereisten, althans de omschrijving, van duurzaamheid uit artikel 4 van de Wet WIA voldaan. Met name als een eventuele (ten dele) verbetering van de belastbaarheid pas na enige jaren wordt verwacht door de verzekeringsarts b&b, mag een concretere toelichting en motivering wordt verwacht.
Als de inschatting van de kans op herstel berust op een nader in te zetten medische behandeling, dan is volgens de CRvB een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. [3] Weliswaar geeft de verzekeringsarts b&b aan dat er nog een verbetering kan worden verwacht ten aanzien van een deel van de problematiek door middel van het volgen van een aanvullende behandeling in combinatie met de toediening van geneesmiddelen, maar niet wordt aangeven welk precies resultaat daarmee te verwachten valt. Daar komt bij dat in het geval er reeds behandelingen gevolgd zijn en op niets zijn uitgelopen er voor de verzekeringsarts b&b een verzwaarde motiveringsplicht geldt en toch minstens de mogelijke resultaten van de behandeling(en) concreet moeten worden uiteengezet. [4] Dit is niet gebeurd. Het is eiseres onduidelijk welke resultaten precies mogen worden verwacht en wat voor invloed deze resultaten hebben op de arbeidsmogelijkheden van werkneemster. De enkele verwijzing naar enkele rubrieken uit de FML is hiervoor ontoereikend. Bovendien valt hiermee ook niet in te zien of het gedeeltelijk herstel van de belastbaarheid voldoende zal zijn om alsnog 20% van de vastgestelde restcapaciteit te verdienen. Mocht dat namelijk niet het geval zijn dan nog dient een IVA-uitkering te worden toegekend.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat het oordeel van de verzekeringsarts b&b niet concreet (geen duidelijke uiterste termijn voor verbetering van de belastbaarheid, geen duidelijke herstelkans, geen duidelijk verwacht resultaat of gevolgen daarvan voor de arbeidsmogelijkheden) of toereikend (voldoende gemotiveerd en onderbouwd en voldoende rekening gehouden met alle verschillende factoren en belangen) is. De verzekeringsarts b&b benoemt echter slechts dat de totale behandelingsduur van de problematiek al snel twee jaar zal bedragen. Eiseres wijst hierbij op de verzwaarde motiveringsplicht die geldt bij een eventueel te verwachten verbetering pas na méér dan een jaar. Bij zo’n lang hersteltraject is er immers nog maar beperkte ruimte om aan te nemen dat van duurzaamheid geen sprake is en moet de herstelkans ‘concreet en toereikend’ worden onderbouwd. [5]
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat wanneer er al sprake zou zijn van enig herstel, hetgeen eiseres betwist, dit herstel in geen geval voldoende zal zijn om niet meer van volledige arbeidsongeschiktheid te kunnen spreken. Het duurzame gedeelte van de beperkingen blijft immers zo aanzienlijk, dat het te verwachten herstel voor enkele overige onderdelen van de FML niet meer relevant is voor het bepalen van het arbeidsongeschiktheidspercentage. [6]
4.3.
De verzekeringsarts b&b heeft op de beroepsgronden gereageerd met het rapport van 31 mei 2024. Voor de motivatie van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen is de bezwaarrapportage zelfdragend. De door eiseres aangehaalde citaten missen de nodige context en de rapportage in bezwaar herstelt dat gebrek. De verzekeringsarts b&b volgt de stelling van eiseres dat overleg met behandelaars onterecht niet heeft plaatsgevonden niet. De verzekeringsarts b&b had op basis van wat werkneemster kon vertellen over haar klachten en behandeling voldoende informatie over de aard van haar problematiek en de insteek van de behandeling, evenals het behandelverleden. Daaruit bleek dat er tot op heden nog geen volledig behandeltraject was doorlopen, dat de huidige behandeling gericht is op herstel en er geen aanwijzingen zijn dat er behandelresistentie bestaat, noch dat er een minder dan geringe kans op herstel zou kunnen bestaan.
4.4.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1).
Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2).
De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en, zo ja, in hoeverre, die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3). Dan zijn er weer twee mogelijkheden, namelijk: er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (maar dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) of verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming wenselijk dat de verzekeringsartsen het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of een verzekerde duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. Het niet zetten van alle achtereenvolgende stappen van het beoordelingskader brengt echter niet reeds mee dat om die reden een bepaald besluit strijdt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. De verzekeringsarts dient zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Uit het beoordelingskader vloeit ook voort dat, als volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen voor het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om voor het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet volledig en duurzaam is. [7]
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB dient het UWV, indien het UWV van mening is dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene te realiseren is op grond van (slechts) de psychische behandelmogelijkheden, dit aan de hand van de omstandigheden die bij deze betrokkene aan de orde zijn nader dient te worden geconcretiseerd, waarbij tevens voldoende concreet de (herstel)resultaten van de betreffende behandelmogelijkheden dienen te worden te kennen gegeven. Overleg met de behandelend psychiater ligt daarbij in de rede. Indien hiervan wordt afgezien, zal de verzekeringsarts b&b dit nader dienen te motiveren.
Indien de verzekeringsarts b&b concludeert dat er ten aanzien van een deel van de problematiek van betrokkene geen behandeling mogelijk is, is sprake van een situatie waarin een - kennelijk substantieel - deel van de vastgestelde beperkingen als duurzaam is aan te merken. Indien reeds op grond van de door de verzekeringsarts als blijvend beoordeelde beperkingen zou moeten worden geconcludeerd tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, komt aan de voorziene verbetering van de belastbaarheid geen betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid. [8]
Daarnaast geldt bij een bezwaar of beroep van de werkgever (zoals hier het geval is) naar vaste rechtspraak van de CRvB dat het UWV zijn beslissing zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert, zodanig dat eiseres de mogelijkheid heeft om overtuigd te raken van de juistheid van de beslissing en eventueel te komen tot een gemotiveerde bestrijding. [9]
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat het UWV in dit geval een verzwaarde motiveringsplicht heeft, nu sprake is van een beroep van de werkgever, de inschatting van de herstelkansen berust op een medische behandeling en volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid is aangenomen voor het eerste ter beoordeling voorliggende jaar.
De verzekeringsarts b&b heeft overwogen dat de totale behandelingsduur van de problematiek snel 2 jaar zal bedragen, maar dat met iedere behandeling op den duur ten dele verbetering van de belastbaarheid mag worden verwacht. De verzekeringsarts b&b heeft echter niet toegelicht op basis van welke concrete behandeling(en) welke mate van herstel verwacht mag worden en binnen welke termijn herstel kan plaatsvinden. Evenmin wordt toegelicht hoe groot de kans op herstel is en welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor de belastbaarheid van werkneemster (en of de veronderstelde verbetering van de belastbaarheid voldoende is om alsnog 20% van de restcapaciteit te verdienen). Het enkel verwijzen naar de rubrieken uit de FML waarin verbetering zou kunnen optreden, acht de rechtbank onvoldoende. De vraag waarom verwacht mag worden dat nadere behandeling tot een substantiële verbetering van de belastbaarheid van werkneemster zal leiden, is naar het oordeel van de rechtbank door de verzekeringsarts b&b niet afdoende beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor niet voldaan aan het vereiste van een onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Naar het oordeel van de rechtbank had het verder op de weg van de verzekeringsarts b&b gelegen om navraag te doen bij de behandelaar van werkneemster. Een eerdere behandeling is vroegtijdig gestopt omdat de behandeling niet aansloeg. De verzekeringsarts b&b had moeten onderzoeken of – en motiveren waarom deze behandeling nu wel kans van slagen heeft en wat de gevolgen van een geslaagde behandeling zouden kunnen zijn. Tevens blijft onduidelijk wat de andere eerdere behandelingen inhielden, waarom deze behandelingen niet zijn geslaagd en toekomstige behandelingen desondanks wel zouden kunnen leiden tot een grotere belastbaarheid van werkneemster. Daarnaast blijft bij de rechtbank onduidelijkheid bestaan over de overige problematiek van werkneemster en de gevolgen daarvan voor (het te verwachten resultaat van) toekomstige behandelingen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest en dat de conclusie dat werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat de beroepen van eiseres slagen. De bestreden besluiten kunnen geen stand houden.
4.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het arbeidskundige deel van de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van werkneemster buiten beschouwing worden gelaten. Overigens heeft eiseres hiertegen geen specifieke gronden aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien nu eerst onderzoek nodig is door de verzekeringsarts b&b. Daarbij acht de rechtbank het aangewezen dat nadere informatie wordt opgevraagd bij de behandelend sector. Mede gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.2.
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
5.3.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1). Daarbij is uitgegaan van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 8 december 2023;
  • draagt het UWV op nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 30 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3776) en
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1038).
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 19 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4184).
5.Zie de uitspraken van de CRvB van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4015).
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4015).
9.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4292) en