ECLI:NL:CRVB:2015:3776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
14/2817 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts in een WIA-zaak

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 30 oktober 2015, wordt de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts in een WIA-zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet voldoet aan de normen van zorgvuldigheid, onderbouwing en inzichtelijkheid. Het bestreden besluit van het Uwv is onvoldoende onderbouwd, vooral met betrekking tot de motivering van de aan de diagnose verbonden urenbeperking en het ontbreken van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelend sector en geen fysiek onderzoek heeft verricht, waardoor de conclusies voornamelijk zijn gebaseerd op de mededelingen van de appellante. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De Raad draagt het Uwv op om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen binnen acht weken na verzending van deze uitspraak.

Uitspraak

14/2817 WIA-T
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 april 2014, 11/4897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] gevestigd te [vestigingsplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen [naam ex-werkneemster], te [woonplaats] ((ex-)werkneemster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.T. Meijhuis hoger beroep ingesteld.
(Ex-)werkneemster heeft desgevraagd te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen. Voorts heeft zij geen toestemming gegeven om haar medische gegevens aan appellante ter kennis te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
(Ex-)werkneemster heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Namens appellante is
mr. Meijhuis verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer. Namens de (ex-)werkneemster is mr. P.A.A. Lelijveld verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. (
Ex-)werkneemster, laatstelijk werkzaam bij appellante als [naam functie] voor 25 uur per week, is op 17 december 2007 uitgevallen wegens psychische klachten. Nadien hebben zich ook lichamelijke klachten geuit.
1.2. (
Ex-)werkneemster heeft een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In opdracht van het Uwv heeft hierop verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellante op het spreekuur gezien, een anamnese afgenomen, oriënterend psychisch onderzoek verricht en geen lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector en heeft in zijn rapport vermeld dat in het dossier van appellante geen informatie van derden aanwezig was. In het rapport van
16 december 2010 zijn door de verzekeringsarts de volgende diagnoses genoemd: depressie, colitis ulcerosa en schildklier I gesubstitueerd. De algemene conclusie van de verzekeringsarts is dat appellante last heeft van aanzienlijke energetische klachten ten gevolge van een specifiek psychisch klachtenbeeld. Naast het psychisch klachtenbeeld ondervindt zij de meeste hinder van sterk wisselende klachten van het bewegingsapparaat in uiteenlopende gewrichten op onvoorspelbare momenten. De verzekeringsarts heeft vervolgens in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2010 vastgesteld dat appellante is beperkt op persoonlijk functioneren (aangewezen op een voorspelbare werksituatie, niet afgeleid door activiteiten van anderen en zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen) en op sociaal functioneren (hanteren van emotionele problemen van deren, omgaan met conflicten, samenwerken, terug kunnen vallen op directe collega’s of leidinggevenden, geen leidinggevende aspecten). Daarnaast is door de verzekeringsarts een veelheid van beperkingen vastgesteld in de rubrieken dynamisch en statisch handelen en komt de verzekeringsarts tot een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week, zonder avond- of nachtdiensten en ploegenwerk. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 12 januari 2011 vastgesteld dat geen functies te selecteren zijn die voldoen aan de voor appellante in de FML van
16 december 2010 vastgestelde beperkingen.
1.3.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het Uwv aan (ex-)werkneemster per 13 december 2010 een loongerelateerde uitkering op grond van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 januari 2011 is, met inachtneming van het advies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, door het Uwv bij besluit van 5 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is niet gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is toegelicht waarom verbetering in de gezondheidssituatie van appellante wordt verwacht. Er zijn geen (medische) stukken ingebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep of op grond waarvan kan worden geoordeeld dat appellante niet (duurzaam) arbeidsongeschikt is. Aan de arbeidskundige gronden heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de volgende overwegingen gewijd. De rechtbank volgt het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten aanzien van het opleidingsniveau van appellante. Opleidingsniveau 2 veronderstelt dat betrokkene het basisonderwijs heeft voltooid dan wel op één lijn daarmee te stellen werkervaring heeft opgebouwd. (Ex-)werkneemster voldoet daaraan. Zij voldoet niet aan opleidingsniveau 3, omdat zij de vervolgopleiding niet heeft afgerond met een diploma. Op grond van het behaalde diploma voor de opleiding receptioniste in combinatie met haar werkervaring kan zij in voorkomende gevallen worden vergeleken met iemand van opleidingsniveau 3. Het opleidingsniveau is terecht bepaald op 2 à 3.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald. Appellante heeft staande gehouden dat de (ex-)werkneemster in het geheel niet arbeidsongeschikt is en indien zulks wel het geval is dat dan sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De aangevallen uitspraak is onvoldoende gemotiveerd omdat objectivering van de door het Uwv aangenomen beperkingen ontbreekt, evenals een dragende motivering over de duurzaamheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen. Verder heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde arbeidskundige gronden met betrekking tot het opleidingsniveau en de selectie van de functies herhaald. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij de door de verzekeringsarts gestelde diagnoses niet betwist.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 6 maart 2007, vindplaats ECLI:NL:CRVB:BA0035) brengt in gevallen als het onderhavige, waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen mee dat op het Uwv de verplichting rust om een besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren.
4.2.1.
Vast staat dat de verzekeringsarts, bij het onderzoek van appellante dat heeft geleid tot het rapport van 16 december 2010, niet heeft beschikt over informatie van de behandelend sector en dat de verzekeringsarts ook zelf geen fysiek onderzoek bij (ex-)werkneemster heeft verricht. Dit brengt mee dat de conclusies van de verzekeringsarts in overwegende mate zijn gebaseerd op mededelingen van appellante aan de verzekeringsarts. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts, mede gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen met betrekking tot de specifiek aan het onderzoek te stellen eisen in gevallen als deze, niet voldoet aan de normen van zorgvuldigheid, onderbouwing en inzichtelijkheid. Hoewel appellante in haar bezwaarschrift expliciet aandacht heeft gevraagd voor de hiervoor benoemde tekortkoming heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om deze tekortkoming in bezwaar te herstellen. Nu dit is nagelaten is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
4.2.2.
Het bestreden besluit is eveneens onvoldoende onderbouwd voor wat betreft het onderzoek naar en de motivering van de aan de gediagnosticeerde depressie verbonden urenbeperking. Weliswaar hebben verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep psychisch onderzoek verricht bij (ex-)werkneemster, maar in de rapporten is niet voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt waarom de klachten van (ex-)werkneemster tot de door de verzekeringsartsen daaraan verbonden beperkingen dienden te leiden. Ook hier is de behandelend sector niet geraadpleegd, terwijl veel onduidelijk is gebleven over de specifieke aard van de aandoening van (ex-)werkneemster, zoals waarom de behandeling werd beëindigd en of zij nog medicatie gebruikte op de datum in geding. Daar komt bij dat de verzekeringsarts spreekt van een licht klachtenbeeld. De toevoeging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperkingen voldoen aan de richtlijnen van het CBBS maakt het oordeel niet anders.
4.2.3.
Voorts geldt nog dat wat in het rapport van de verzekeringsarts van 6 december 2010 is te lezen als weergave van de klachten van de (ex-)werkneemster en haar dagelijkse activiteiten, de omvang van de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen evenmin verklaart.
4.2.4.
Ten slotte is het bestreden besluit ook voor wat betreft het ontbreken van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet naar behoren gemotiveerd. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt niet welke behandeling van (ex-)werkneemster de te verwachten verbetering in haar gezondheidssituatie zou gaan opleveren. Nu de (ex-)werkneemster de behandeling voor haar psychische klachten (in goed overleg met haar behandelaar) reeds geruime tijd voor de in dit geding relevante datum van 13 december 2010 had beëindigd en in het ongewisse blijft waarom de behandeling werd beëindigd, was daar wel aanleiding toe geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt voorts niet of nog medicatie tegen haar depressiviteit gebruikte. De toevoeging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat te verwachten is dat de geleidelijke verbetering, die zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan, zich zal voortzetten, is in dit verband niet voldoende concreet om de gevolgtrekking te dragen.
4.3.
De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 12 januari 2011 vastgesteld dat
(ex-)werkneemster beschikt over een VMBO-opleidingsniveau met MBO/HBO werkniveau. Dit standpunt van de arbeidsdeskundige is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2010, te vinden onder ECLI:NL:CRVB:BM1555) waarin meermalen is overwogen dat een betrokkene aan een bepaalde opleidingseis kan voldoen door een combinatie van opleiding en werkervaring.
(Ex-)werkneemster heeft na het basisonderwijs, een LHNO-opleiding gevolgd, vergelijkbaar met VMBO-niveau, zonder diploma. Daarna heeft zij een cursus receptioniste gevolgd, die zij met diploma afsloot. Door de arbeidsdeskundige is dan ook met juistheid gesteld dat
(ex-)werkneemster een VMBO-opleidingsniveau heeft met, gelet op haar werkervaring, MBO/HBO werkniveau. Nu het VMBO-opleidingsniveau geldt als niveau 3 is het zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat de arbeidsdeskundige vervolgens bij de functieselectie is uitgegaan van opleidingsniveau 2. Met het rapport van 19 oktober 2012 waarin de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een uitgebreide toelichting heeft gegeven op de verschillende opleidingsniveaus, is dit motiveringsgebrek niet verholpen. Ook op dit punt is het bestreden besluit niet voorzien van een voldoende motivering.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het bestreden besluit lijdt aan onderzoeks- en motiveringsgebreken. Ten einde te komen tot een definitieve beslissing van het geschil ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb, het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
W. van Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K. de Jong

UM