Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een aanslag waterschapsbelastingen voor het jaar 2023, opgelegd aan de belanghebbende voor het object Korteweg 5 te Hooge Zwaluwe. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet was gemotiveerd. De rechtbank had eerder, op 10 juni 2024, het beroep van de belanghebbende tegen deze niet-ontvankelijkverklaring gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar.
Echter, de heffingsambtenaar had op 10 oktober 2024 opnieuw uitspraak gedaan, zonder de belanghebbende te horen, wat volgens de rechtbank niet correct was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar op dat moment niet bevoegd was om een nieuwe beslissing te nemen, omdat het verzet van de belanghebbende tegen de eerdere uitspraak nog aanhangig was. De rechtbank besloot de heffingsambtenaar de gelegenheid te geven om het gebrek in de uitspraak op bezwaar te herstellen door de belanghebbende alsnog te horen. De rechtbank stelde een termijn van zes weken in voor het horen van de belanghebbende en een termijn van tien weken voor de heffingsambtenaar om te rapporteren over de uitkomst van het hoorgesprek.
De rechtbank hield verdere beslissingen aan en benadrukte het belang van een zorgvuldige procesgang, waarbij de gemaakte procedurele misslagen rechtgezet moesten worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en is alleen ondertekend door de rechter, aangezien de griffier verhinderd was.