ECLI:NL:RBZWB:2025:4362

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
BRE - 23 _ 10004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanslag waterschapsbelastingen en bevoegdheid heffingsambtenaar

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een aanslag waterschapsbelastingen voor het jaar 2023, opgelegd aan de belanghebbende voor het object Korteweg 5 te Hooge Zwaluwe. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet was gemotiveerd. De rechtbank had eerder, op 10 juni 2024, het beroep van de belanghebbende tegen deze niet-ontvankelijkverklaring gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar.

Echter, de heffingsambtenaar had op 10 oktober 2024 opnieuw uitspraak gedaan, zonder de belanghebbende te horen, wat volgens de rechtbank niet correct was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar op dat moment niet bevoegd was om een nieuwe beslissing te nemen, omdat het verzet van de belanghebbende tegen de eerdere uitspraak nog aanhangig was. De rechtbank besloot de heffingsambtenaar de gelegenheid te geven om het gebrek in de uitspraak op bezwaar te herstellen door de belanghebbende alsnog te horen. De rechtbank stelde een termijn van zes weken in voor het horen van de belanghebbende en een termijn van tien weken voor de heffingsambtenaar om te rapporteren over de uitkomst van het hoorgesprek.

De rechtbank hield verdere beslissingen aan en benadrukte het belang van een zorgvuldige procesgang, waarbij de gemaakte procedurele misslagen rechtgezet moesten worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en is alleen ondertekend door de rechter, aangezien de griffier verhinderd was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10004

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelastingen 2023 met aanslagnummer [nummer] voor het object Korteweg 5 te Hooge Zwaluwe (de aanslag) opgelegd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag bij uitspraak van 26 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet motiveren van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende niet gehoord voorafgaand aan deze beslissing op bezwaar.
1.2.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juni 2024 [1] het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 kennelijk gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 12 juni 2024 verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024. Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen ten onrechte is aangemerkt als wederpartij in de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024. Volgens belanghebbende is de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant partij in de procedure en is dus de verkeerde heffingsambtenaar aangewezen om te beslissen op het bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant heeft op 10 oktober 2024 opnieuw uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag gedaan. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende daaraan voorafgaand uitgenodigd voor een hoorgesprek. Deze uitnodiging heeft belanghebbende afgewezen.
1.5.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 december 2024 [2] het verzet gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 vervallen verklaard, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 gegrond verklaard en deze uitspraak op bezwaar vernietigd. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat zij de heffingsambtenaar geen opdracht zal geven op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen omdat de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant op 10 oktober 2024 al opnieuw uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Verder heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
1.6.
Belanghebbende heeft vervolgens bij brief van 4 november 2024 aangegeven dat zijn aanvankelijke beroepschrift ook geacht moet worden te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024. Verder heeft belanghebbende bij brief van 27 december 2024 een nadere motivering van zijn beroep gegeven. Daarop heeft de heffingsambtenaar gereageerd bij brief van 2 januari 2025.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep – gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 – op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Terugwijzing naar de heffingsambtenaar
2. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 oktober 2024 te vernietigen en de heffingsambtenaar op te dragen een nieuwe beslissing op zijn bezwaar tegen de aanslag te nemen. Volgens belanghebbende was de heffingsambtenaar op 10 oktober 2024 (nog) niet bevoegd tot het nemen van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar. Ter onderbouwing daarvan voert belanghebbende aan dat de werking van de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 was opgeschort vanwege het door hem gedane verzet tegen die uitspraak, als gevolg waarvan de eerdere uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 formeel nog van kracht was. De heffingsambtenaar had volgens belanghebbende daarom (nog) geen plicht om hem te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De beslissing van de verzetrechter om de zaak niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar is volgens belanghebbende een onjuiste beslissing, nu er formeel bezien nog geen geldige uitspraak op zijn bezwaar door de heffingsambtenaar is gedaan.
2.1.
De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank om de zaak niet nogmaals naar hem terug te wijzen en de zaak inhoudelijk te behandelen. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat hij de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024, ondanks de onjuiste partijaanduiding, heeft opgevat als gericht tot hem en dat hij daarbij over het hoofd heeft gezien dat nog geen uitvoering aan die uitspraak mocht worden gegeven vanwege het door belanghebbende gedane verzet daartegen. De heffingsambtenaar heeft er ter zitting verder op gewezen – kort en zakelijk weergegeven – dat belanghebbende zich in deze procedure, maar ook in andere procedures, steeds beperkt tot formele argumenten en dat belanghebbende niet of nauwelijks ingaat op de materiële kern van het geschil. Terugwijzing heeft volgens de heffingsambtenaar dan ook geen toegevoegde waarde; het leidt volgens hem enkel tot verdere vertraging en kosten, zonder dat het materiële geschil daarmee wordt verhelderd.
2.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat belanghebbende terecht aanvoert dat de heffingsambtenaar op 10 oktober 2024 (nog) niet bevoegd was om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op dat moment was het door belanghebbende gedane verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 namelijk nog aanhangig. Dat verzet had schorsende werking. [3] Dit betekent dat de werking van de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024, en dus mede de werking van de beslissing tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 en de opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, was opgeschort tot het moment waarop op het verzet is beslist. Hoewel de heffingsambtenaar dit naar eigen zeggen over het hoofd heeft gezien, had hij zich daarvan wel bewust kunnen en moeten zijn reeds omdat dit in de rechtsmiddelenverwijzing onderaan de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 staat vermeld.
2.3.
De uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 heeft op dit moment in feite de status van een prematuur genomen vervangende uitspraak op bezwaar. Deze uitspraak op bezwaar is tot stand gekomen zonder dat het horen op rechtens juiste wijze is uitgevoerd. Het horen kon immers, gelet op het hiervoor onder 2.2. overwogene, nog niet aan de orde zijn ten tijde van het doen van de uitspraak op bezwaar. Dat heeft de heffingsambtenaar ter zitting ook impliciet erkend. Aan de prematuur genomen vervangende uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 kleeft dus een gebrek.
2.4.
De rechtbank constateert evenwel dat de verzetrechter met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb zonder voorbehoud heeft beslist dat de zaak niet wordt teruggewezen naar de heffingsambtenaar om alsnog te horen en uitspraak op het bezwaar te doen. De rechtbank kan in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van een dergelijke (tussen)beslissing [4] , zoals belanghebbende hier in wezen verzoekt, maar zij ziet daar in dit geval geen aanleiding toe. Redengevend daarvoor is dat het aan de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 klevende gebrek zich leent voor herstel. Met het oog op efficiëntie en een voortvarend verloop van de procesgang verdient herstel door toepassing van een zogenoemde bestuurlijke lus [5] naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur boven een volledige terugwijzing. Belanghebbende wordt daardoor ook niet benadeeld. Herstel van het gebrek leidt in dit geval praktisch tot hetzelfde resultaat als volledige terugwijzing. De rechtbank weegt mee dat de heffingsambtenaar ook voor herstel (om de door hem gestelde redenen) niet voelt. In het verloop van de procedure zijn echter een aantal procedurele misslagen gemaakt door de heffingsambtenaar en de rechtbank die, indien het gebrek niet wordt hersteld, zouden worden bestendigd, met als resultaat dat belanghebbende – zij het wellicht niet materieel, maar wel procedureel – de dupe wordt van een opeenstapeling aan onregelmatigheden. De rechtbank acht het daarom in het belang van een zorgvuldige en correcte procesgang aangewezen om die misslagen recht te zetten.
Bestuurlijke lus
2.5.
De rechtbank zal de heffingsambtenaar, met toepassing van artikel 8:51a van de Awb, in de gelegenheid stellen om het geconstateerde gebrek in de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 te herstellen. De heffingsambtenaar krijgt de opdracht om alsnog, uiterlijk binnen zes weken (gerekend vanaf de uitspraakdatum die bovenaan deze uitspraak staat) een gelegenheid te bieden aan belanghebbende om gehoord te worden. Het bieden van de gelegenheid houdt in dat de heffingsambtenaar een datum, tijd en locatie stelt waarop belanghebbende zich kan melden om gehoord te worden. Bij bericht van verhindering aan de zijde van belanghebbende stelt de heffingsambtenaar maximaal 1 keer een nieuwe datum, tijd en/of plaats voor.
2.6.
De heffingsambtenaar dient de rechtbank uiterlijk binnen tien weken gerekend vanaf de uitspraakdatum, dus uiterlijk op 17 september 2025, te berichten of, en zo ja in hoeverre, het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 en zijn standpunten in beroep.
2.7.
Ook indien belanghebbende geen gebruik maakt van de mogelijkheid om te worden gehoord is het de taak van de heffingsambtenaar om de rechtbank daarvan binnen de gestelde termijn op de hoogte te stellen. De rechtbank zal voor dat geval een beslissing nemen die haar gerade voorkomt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de heffingsambtenaar op om binnen zes weken (gerekend vanaf de uitspraakdatum die bovenaan deze uitspraak staat) belanghebbende in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden en de rechtbank uiterlijk op 17 september 2025 te berichten, of en zo ja in hoeverre er reden is voor wijziging van de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 en de standpunten in beroep;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 9 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is alleen ondertekend door de rechter omdat de griffier verhinderd is om deze uitspraak te ondertekenen.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 juni 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3918.
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8750.
3.Artikel 8:55, derde lid, van de Awb.
4.Vgl. Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800; Centrale Raad van Beroep 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7433; Centrale Raad van Beroep 2 november 2012, ECLI:CRVB:2012:BY2116; en Centrale Raad van Beroep 8 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4390.
5.Artikel 8:51a van de Awb in samenhang met artikel 8:80a van de Awb.