In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024 uitspraak gedaan op het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 10 juni 2024. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de belanghebbende kennelijk gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar betreffende de aanslag waterschapsbelastingen 2023. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de heffingsambtenaar had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden niet tijdig waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte had geoordeeld dat er geen gronden waren, aangezien de belanghebbende had aangevoerd dat er sprake was van overschrijding van de opbrengstlimiet.
Tijdens de behandeling van het verzet op 4 december 2024 was de belanghebbende afwezig, maar de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen ten onrechte als wederpartij was aangemerkt, aangezien de heffingsambtenaar van BWB de juiste partij was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzet gegrond was, waardoor de eerdere uitspraak van 10 juni 2024 verviel en het onderzoek werd hervat in de stand waarin het zich bevond voor die uitspraak.
De rechtbank heeft ook het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 gegrond verklaard en deze uitspraak vernietigd. De rechtbank heeft besloten dat de heffingsambtenaar van BWB een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen, maar heeft geen verdere beslissing genomen over het griffierecht. De belanghebbende heeft ook aangegeven niet akkoord te zijn met de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024, maar de rechtbank heeft besloten daar nog niet op te beslissen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.