ECLI:NL:RBZWB:2024:3918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/10004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag waterschapsbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar inzake de aanslag waterschapsbelasting 2023 behandeld. De belanghebbende had op 12 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanslag van 30 juni 2022. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 26 september 2023 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet gemotiveerd was. De belanghebbende betwistte deze beslissing en stelde dat zijn bezwaar wel degelijk gemotiveerd was, met als argument dat er sprake was van overschrijding van de opbrengstlimiet.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven het niet eens te zijn met de aanslag, wat voldoende is om te spreken van een motivering. De rechtbank concludeert dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt ook dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier N. Plasman, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 september 2023. Het beroep ziet op de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar inzake de aanslag waterschapsbelasting 2023 met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft met dagtekening 12 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag van 30 juni 2022.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet motiveren van het bezwaarschrift.
4. Belanghebbende voert aan dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het bezwaar wel is gemotiveerd. Belanghebbende voert in zijn proforma bezwaar aan dat er bij de opgelegde aanslagen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet, verzoekt de aanslagen te vernietigen en om gehoord te worden.
5. De heffingsambtenaar is van oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar voldoet niet aan de wettelijke eisen omdat het geen gronden bevat. Belanghebbende heeft een ‘proforma’ bezwaarschrift ingediend en is in de gelegenheid gesteld om gronden in te dienen en heeft hierop niet gereageerd. De heffingsambtenaar is van mening dat belanghebbende bekend is met de procedures en moet dan ook weten dat een proforma bezwaar (nog) gemotiveerd moet worden. Nu dat niet is gedaan is de heffingsambtenaar van mening dat het bezwaar niet is gemotiveerd en terecht niet-ontvankelijk is verklaard én ook terecht niet is gehoord.
6. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de gronden (volledig) ontbreken en dus sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. In het bezwaarschrift is opgenomen dat belanghebbende het niet eens is met de aanslag omdat er sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Dat is een motivering die voldoende is om van ‘gronden’ te kunnen spreken. Dat belanghebbende in het bezwaarschrift het heeft over ‘proforma’ betekent niet dat het ontbreekt aan een grond en daarom niet voldoet aan de motiveringseis.

Conclusie en gevolgen

7. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en belanghebbende niet is gehoord, moet de zaak – ondanks de bezwaren van de heffingsambtenaar – worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskostenvergoeding
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 10 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.