ECLI:NL:RBZWB:2025:4351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
AWB-24_1362
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Tilburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 214.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De rechtbank behandelt het beroep dat door de belanghebbende is ingediend na de ongegrondverklaring van zijn bezwaar. Tijdens de zitting op 16 april 2025 zijn zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig geweest. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de vergelijkingsmethode bij het bepalen van de WOZ-waarde. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van de goede procesorde heeft plaatsgevonden en dat de heffingsambtenaar zijn bewijspositie niet heeft geschonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan JUIST),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 214.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tilburg voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een schrijven waarbij de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingediend. Na de uitnodigingen voor de zitting heeft de heffingsambtenaar een gedingstuk ingediend met inhoudelijke gronden.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende, [persoon 1] (verbonden aan JUIST), en namens de heffingsambtenaar [persoon 2] en [taxateur] (taxateur).
1.5.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank een schriftelijke uitspraak aangekondigd. De termijn daarvoor is niet haalbaar gebleken, hetgeen de rechtbank betreurt. De rechtbank heeft daarom de uitspraaktermijn verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van woning. Het betreft een eindwoning (bouwjaar 1933) met een oppervlakte van 83 m² exclusief aanbouw (15 m²), dakkapel en carport op een perceel van 91 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf I: inbreuk van de goede procesorde?
4. Belanghebbende stelt dat het nadere stuk van de heffingsambtenaar niet als verweerschrift kan dienen. Door geen verweerschrift in te dienen heeft de heffingsambtenaar de goede procesorde geschonden. Belanghebbende heeft in dat kader verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de (reële) proceskosten.
4.1.
De rechtbank merkt op dat het aanvullend stuk van de heffingsambtenaar waarin het verweer wordt gevoerd is ingediend op 17 maart 2025 en daarmee oordeelt de rechtbank dat het aanvullend stuk laat maar tijdig (meer dan tien dagen voor de zitting) is ontvangen. [1] Dientengevolge heeft belanghebbende voldoende tijd gehad om kennis te nemen van de standpunten van de heffingsambtenaar. Tevens heeft belanghebbende ter terechtzitting de gelegenheid gekregen om, ondanks het gelden van de tien-dagentermijn, nieuwe beroepsgronden in de brengen. De verwijzing naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch baat belanghebbende evenmin, omdat dat feitenrelaas anders is. [2] Een vergelijking met de onderhavige procedure gaat niet op. Gezien het voorgaande acht de rechtbank belanghebbende niet in zijn bewijspositie geschonden en ziet de rechtbank geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Vooraf II: schending van artikel 8:42 van de Awb?
5. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hij geen verkoopbrochures, informatieformulieren en/of iWOZ-brochures heeft ontvangen van de referentiewoningen. Belanghebbende verwijst in dit kader naar de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 maart 2025 [3] en van Gerechtshof Den Haag [4] .
5.1.
Anders dan belanghebbende heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 8:42 van de Awb. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat alle in bezwaar gebruikte stukken zijn overgelegd aan belanghebbende. Tegenover dit verweer brengt belanghebbende in dat het systeem van iWOZ meebrengt dat meer informatie beschikbaar is, dat het op de weg ligt van de heffingsambtenaar om deze informatie in zijn heroverweging te betrekken en deze ook te verstrekken. Dit baat hem echter niet, omdat de heffingsambtenaar geloofwaardig heeft verklaard dat hetgeen is geraadpleegd, ook is overgelegd. Hij heeft beschreven dát die raadpleging in voorkomende gevallen wel plaatsvindt, maar niet in dit geval. En indien geen raadpleging heeft plaatsgevonden, dan bestaat er ook geen verplichting om stukken in te brengen. [5]
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [6]
6.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
7. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd.
7.1.
In de matrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 221.505 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . In de matrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
7.2.
Volgens de heffingsambtenaar is voldoende aangetoond dat de gehanteerde WOZ–waarde van € 214.000 niet te hoog is.
Vergelijkbaarheid referentiewoningen
8. De rechtbank is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning om ter onderbouwing van de waarde te kunnen dienen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de referentiewoningen in het bijzonder wat betreft type woning, ligging en bouwjaar vergelijkbaar zijn met de woning.
De verschillen tussen de referentiewoningen en de woning
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de waardematrix zichtbaar en voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. De verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. Verder is aan de bijgebouwen een afzonderlijke waarde toegekend. De rechtbank is tevens van oordeel dat de heffingsambtenaar inzichtelijk heeft gemaakt dat met de verschillen, in het bijzonder kwaliteit, onderhoud en voorzieningen rekening is gehouden.
9.1.
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase een andere grondstaffel hanteert dan in de beroepsfase, zonder enige motivering. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar uitspraken van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat voor de waardering van het perceel van belanghebbende een andere systematiek is gehanteerd dan voor de referentiewoningen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de enkele omstandigheid dat er een verschil is in de berekening in de beroepsfase ten opzichte van de bezwaarfase niet dat de onderbouwing van het perceel in de beroepsfase onvoldoende is. Bovendien staat het elk van de partijen vrij om in elke stand van het geding de bewijsmiddelen aan te dragen die zij dienstig achten, derhalve ook de heffingsambtenaar.
9.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 9 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739.
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 maart 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:1287 en ECLI:NL:RBZWB:2025:1288.
4.Gerechtshof Den Haag 22 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:490 r.o. 5.4.
5.Vergelijk Gerechtshof Den Haag 21 mei 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:973, overwegingen 5.8 en 5.9, Gerechtshof Amsterdam 27 mei 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1474 overweging 11, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 mei 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1491 overweging 4.8 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 april 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2344 overweging 4.10.
6.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
7.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:562 r.o. 4.8.4 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 december 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3852 r.o. 4.5.1.