In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, op 6 maart 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 453.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en vond dat de waarde maximaal € 343.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet tijdig alle relevante stukken heeft overgelegd, wat een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opleverde. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de referentiewoningen beoordeeld en vastgesteld dat de referentiewoning aan de [adres 4] te [plaats 1] voldoende vergelijkbaar is met de woning van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de WOZ-waarde adequaat is vastgesteld.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.814.