In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 maart 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 486.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde maximaal € 467.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 ter zitting besproken, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat geen van beide partijen erin is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken. De heffingsambtenaar had een waardematrix overgelegd, maar deze voldeed niet aan de eisen, omdat er geen fotomateriaal of beschrijvingen van de referentiewoningen waren bijgevoegd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De rechtbank heeft daarom zelf de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 477.000.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 477.000. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 51 en de proceskosten van € 3.108 aan de belanghebbende vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.