Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11915 WIA
tussenuitspraak van 7 januari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[(ex-)werknemer] te [plaats] , eiser of (ex-)werknemer,
gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[(ex-)werkgever] B.V.te [plaats] , (ex-)werkgever.
Inleiding
1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de voortzetting van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 27 oktober 2022 (primair besluit) aan eiser laten weten dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt.
Met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 zijn de bezwaren van eiser en (ex-)werkgever ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, mr. H.J.J. Verhoeven. Namens (ex-)werkgever is niemand verschenen.
1.4
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
15 juni 2022 voor 76,51%arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
15 juni 2022 voor 76,51%arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden
.
.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze tussenuitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als application lab technician bij (ex-)werkgever voor 40 uur per week. Voor dat werk heeft hij zich op 28 juni 2018 ziekgemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Eiser ontving sinds 25 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering in de zin van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 76,07%. Op 15 juni 2022 heeft eiser per die datum toegenomen klachten gemeld bij het UWV. Op 12 september 2022 heeft (ex-)werkgever een verzoek om herbeoordeling gedaan. Er heeft een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige herbeoordeling plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een besluit van 17 oktober 2022 waarin eiser voor 75,31% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit percentage is, na melding door eiser, met het primaire besluit gecorrigeerd naar 76,51% arbeidsongeschikt per 15 juni 2022. Zowel eiser als (ex-)werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige herbeoordeling heeft het UWV met het bestreden besluit beide bezwaren ongegrond verklaard. Dit betekent dat het UWV bij het primaire besluit is gebleven. Het beroep dat eiser tegen het bestreden besluit heeft ingesteld, ligt in deze tussenuitspraak ter beoordeling voor.
De medische beoordeling
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Arts Jas heeft eiser gezien op het spreekuur van 14 september 2022, waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht, en heeft het dossier bestudeerd. De arts heeft op 19 september 2022 – getoetst en akkoord bevonden door [verzekeringsarts] – het volgende gerapporteerd. Eiser is gediagnosticeerd met artrose van de wervelkolom, overige autistisch spectrum stoornissen en hypertensie. Deze ziekten en gebreken leiden plausibel en consistent tot belemmeringen. Deze belemmeringen zijn, na eigen onderzoek door de arts, neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 september 2022.
4.2
[verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gezien op de fysieke hoorzitting van 11 oktober 2023, met aansluitend een lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts b&b heeft op 11 oktober 2023 het volgende gerapporteerd. Dat de bedrijfsarts een andere beperking van de duurbelastbaarheid heeft aangegeven, vormt onvoldoende grond om te stellen dat de door de primaire arts aangegeven beperking van de duurbelastbaarheid onvoldoende is. Verschillen tussen een belastbaarheid opgesteld door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts kunnen worden verklaard doordat de belastbaarheid door de bedrijfsarts wordt opgesteld in het kader van re-integratie, wat een ander doel is dan een WIA-beoordeling.
Er is uitgaande van de verzekeringsgeneeskundige standaard “Duurbelastbaarheid in Arbeid” geen medische indicatie om een verdergaande beperking ten aanzien van de duurbelastbaarheid aan te nemen bij passende arbeid rekening houdend met de beperkingen. Bij de eerdere WIA-beoordeling (in bezwaar) is een beperking van de duurbelastbaarheid aangegeven waarbij eiser gemiddeld 6 uur/dag (1x/week tot 7 uur/dag) en gemiddeld 30 uur/week (tot 32 uur/week) belastbaar wordt geacht op basis van een brief van de psycholoog van GGZ Breburg. Deze beperking van de duurbelastbaarheid is per datum in geding terecht aangehouden. Deze beperking is enerzijds te verklaren vanuit preventieve gronden om overbelasting te voorkomen en anderzijds vanuit energetisch oogpunt als eiser niet op tijd heeft onderkend dat vermoeidheid op de loer ligt of al is opgetreden. Uit de aanwezige gegevens blijkt dat hij op de datum in geding regelmatig in de middag een rust-/slaapmoment heeft van een klein uurtje. Dit was ook bij de eerdere WIA-beoordeling al het geval. Een beperking van de duurbelastbaarheid van gemiddeld 6 uur/dag (1x/week tot 7 uur/dag) en gemiddeld 30 uur/week (tot 32 uur/week) geeft hiervoor voldoende mogelijkheid. Bovendien geldt als vuistregel dat bij het aangeven van de belastbaarheid de beperkingen ten aanzien van andere FML-items prevaleren boven een beperking van de duurbelastbaarheid. Er zijn in de FML al vele beperkingen aangegeven gericht op het voorkomen van overbelasting.
Tijdens de hoorzitting benoemt eiser nog de rugklachten die erbij zijn gekomen ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling, die hem belemmeren bij bukken en waarvoor inmiddels de diagnose artrose is vastgesteld. Wegens de rugklachten zijn door de primaire arts al beperkingen toegevoegd ten aanzien van buigen, frequent buigen en gebogen actief zijn. In bezwaar zijn geen medische feiten of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven om deze voor onvoldoende te houden.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer arbeidsongeschikt is dan het UWV tot nu toe heeft aangenomen. Het onderzoek naar zijn beperkingen is gebrekkig en voor eiser niet overal begrijpelijk. Het verbaast eiser bijvoorbeeld dat het UWV zonder enige vorm van onderzoek concludeert dat hij kan knielen en hurken en grondbereik heeft. Eiser heeft echter geen grondbereik.
Ook wordt in onvoldoende mate gemotiveerd waarom de verzekeringsarts afwijkt van het oordeel van de bedrijfsarts ten aanzien van de urenbeperking.
Hoewel de verzekeringsarts in bezwaar het oordeel van de primaire arts handhaaft, zijn er toch verschillen in beide rapportages die opvallen waarbij eiser wijst op door hen gedane waarnemingen tijdens het psychisch onderzoek. De medische informatie die eiser in bezwaar heeft overgelegd is in onvoldoende mate meegewogen. Daarbij wijst eiser bijvoorbeeld op het Inzetbaarheidsprofiel (IZP) waarvan wordt afgeweken zonder zwaarwegende argumenten.
4.4
De verzekeringsarts b&b heeft op 26 september 2024 – in reactie op het aanvullend beroepschrift van eiser van 17 september 2024 – het volgende gerapporteerd. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat er sprake is van een gebrekkig en onbegrijpelijk onderzoek naar zijn beperkingen. Conform de richtlijnen werd door de primaire arts het dossier bestudeerd, een spreekuurcontact gehouden waarbij een op stoornissen (psyche en lichamelijk) gericht onderzoek werd verricht. In bezwaar is nogmaals het dossier bestudeerd, inclusief het (aanvullend) bezwaarschrift en de daarbij gevoegde stukken (waaronder het IZP van de bedrijfsarts), is een hoorzitting gehouden en een aanvullend medisch onderzoek verricht. Door de primaire arts is een zeer uitgebreid lichamelijk onderzoek verricht, waarbij onder andere de knieën onderzocht zijn en er heeft een neurologisch onderzoek plaatsgevonden. Bij dit lichamelijk onderzoek werd vastgesteld dat er geen bewegingsbeperking in de knieën was en dat de kracht normaal was (bij neurologisch onderzoek wordt een ongestoorde motoriek beschreven en bij het onderzoek van de rug wordt beschreven dat er geen sprake is van radiculaire prikkeling/uitvalsverschijnselen). Aangezien door de primaire arts werd vastgesteld dat er geen bewegingsbeperking van de knieën was en dat de kracht in de benen goed was, is eiser medisch gezien in staat te achten om te knielen en hurken.
Er is geen reden om inhoudelijk in te gaan op verschillen tussen de FML opgesteld door de (verzekerings)arts van het UWV en het IZP opgesteld door de bedrijfsarts. Daarbij wijst de verzekeringsarts b&b op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . In de rapportage van 11 oktober 2023 is al uitgebreid gemotiveerd waarom er geen reden is voor een verdergaande beperking van de duurbelastbaarheid dan is aangegeven door de primaire arts.
Dat er verschillen zitten in het psychisch onderzoek verricht bij het spreekuur van de primaire arts en verricht bij het medisch onderzoek in bezwaar, is te verklaren doordat het onderzoek plaatsvond op een ander moment. Overigens wordt er bij een heroverweging in bezwaar in principe uitgegaan van de bevindingen bij lichamelijk en psychisch onderzoek zoals vastgesteld door de primaire arts, tenzij evident is dat het primaire onderzoek onjuist is geweest, maar dat is hier niet het geval.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat het (aanvullend) beroepschrift geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Oordeel van de rechtbank over de medische beoordeling
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest. Hoewel uit de rapporten van de (verzekerings)artsen van het UWV blijkt dat er uitgebreid lichamelijk onderzoek bij eiser heeft plaatsgevonden, blijkt hieruit niet (expliciet) dat en op welke wijze is vastgesteld dat eiser kan knielen en hurken. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 26 september 2024 nader gemotiveerd dat eiser medisch gezien in staat is te achten om te knielen en hurken, omdat door de primaire arts werd vastgesteld dat er geen bewegingsbeperking van de knieën was en dat de kracht in de benen goed was. De rechtbank acht deze gegeven motivering onvoldoende. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat eiser stellig ontkent dat hij kan knielen en hurken en onbetwist heeft gesteld dat hem tijdens het lichamelijk onderzoek door de primaire arts niet is gevraagd om te hurken. De rechtbank kan uit de beschikbare gegevens niet afleiden dat hem dit wel is gevraagd. Verder volgt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b dat eiser geen grondbereik heeft door buigen, maar over knielen en hurken is bij lichamelijk onderzoek niets opgemerkt. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het bestreden besluit leidt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. De beroepsgronden dat het onnavolgbaar is dat de beperking van de duurbelastbaarheid zoals vastgesteld door de bedrijfsarts niet is overgenomen door de (verzekerings)artsen van het UWV en dat zonder dragende motivering wordt afgeweken van het IZP en dat dit onzorgvuldig zou zijn, slagen niet. Daarbij geldt dat de beoordeling door de bedrijfsarts van de medische beperkingen van eiser heeft plaatsgevonden in een ander beoordelingskader dan dat van de Wet WIA. De beoordeling van de belastbaarheid in het kader van de Wet WIA door een verzekeringsarts is een op zichzelf staande beoordeling die, anders dan de beoordeling door de bedrijfsarts waarnaar eiser heeft verwezen, niet een hulpmiddel is voor feitelijke re-integratie. [2] Daarnaast blijkt dat de verzekeringsarts b&b in de FML van 14 september 2022 op een enkel onderdeel weer meer beperkingen heeft aangenomen dan de bedrijfsarts in de FML van 8 augustus 2022. Ingevolge vaste rechtspraak van de CRvB [3] is de verzekeringsarts bij het in kaart brengen van de beperkingen in de FML niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts opgestelde FML. Naar het oordeel van de rechtbank maken de rapporten van de (verzekerings)artsen van het UWV inzichtelijk waarom kan worden volstaan met de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 14 september 2022 (behoudens knielen en hurken). Dat de bedrijfsarts ook heeft beoordeeld volgens de verzekeringsgeneeskundige standaard en heeft gekeken naar volledig passend werk in plaats van naar het eigen werk, zoals eiser heeft betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank betrekt hierbij dat de bedrijfsarts met de nodige voorzichtigheid formuleert over de duurbelastbaarheid van eiser: ‘Vanwege de ontstane disbalans schat ik in dat volgens de verzekeringsgeneeskundige standaard een duurbeperking van 20 uur per week plausibel zou kunnen zijn voor volledig passend werk.’ Dat eiser in december 2020 al minder uren is gaan werken, zoals eiser heeft betoogd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Blijkens het rapport van de primaire arts was eiser namelijk per einde wachttijd bij (ex-) werkgever aan het werk in niet passend werk. Ook voor de verschillen in beide rapporten heeft de verzekeringsarts b&b een afdoende motivering gegeven.
Bestuurlijke lus
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten ‘bestuurlijke lus’. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken om alsnog een medische beoordeling te laten plaatsvinden waarbij eiser door een verzekeringsarts b&b tijdens een lichamelijk onderzoek wordt gevraagd om te knielen en hurken. Mocht het lichamelijk onderzoek leiden tot een aanpassing in de FML, dan dient er tevens een herbeoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep plaats te vinden. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
8. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mede te delen. Als het UWV wel gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en (ex-)werkgever in de gelegenheid stellen om binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. de Rooij, griffier, op 7 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
mr. M.A. de Rooij, griffier, op 7 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de tussenuitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.