ECLI:NL:CRVB:2019:1560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als brug- en sluiswachter werkte, was op 10 januari 2013 uitgevallen door fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 29 december 2015 besloten dat appellant met ingang van 6 januari 2016 geen WIA-uitkering zou ontvangen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen door de artsen van het Uwv waren onderschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant op juiste wijze had beoordeeld en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was verricht. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van de verzekeringsarts in het kader van de Wet WIA.