ECLI:NL:RBZWB:2025:4279
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst inzake kostenvergoeding voor bezwaarfase
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 27 oktober 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting en een boetebeschikking die aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking en het bezwaar is gegrond verklaard, maar de inspecteur heeft een forfaitaire kostenvergoeding van € 592 toegekend. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat de kostenvergoeding te laag is vastgesteld en zij recht heeft op een hogere vergoeding van € 4.564,16. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank oordeelt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag is vastgesteld en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat de inspecteur onterecht een tweede boete heeft opgelegd, wat in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 1.700,- en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365,- aan belanghebbende moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 435,50.