ECLI:NL:RBZWB:2025:4211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
24/6022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van de Arbeidstijdenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 4 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen een bestuurlijke boete van € 1.500,- beoordeeld. De boete was oorspronkelijk vastgesteld op € 4.400,- door de minister van Infrastructuur en Waterstaat vanwege een overtreding van de Arbeidstijdenwet. Eiser had op 13 mei 2023 gereden met een bestuurderskaart die niet op zijn naam stond, wat in strijd is met artikel 2.4:4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Eiser betwistte de boete en stelde dat deze ten onrechte was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de bestuurlijke boete terecht is opgelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat de rapporteurs niet bevoegd waren om toezicht te houden, en de rechtbank oordeelt dat de cautie op het juiste moment is gegeven. Ook de stelling dat de boete onevenredig hoog is, wordt verworpen, omdat de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid niet in twijfel worden getrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de boete in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. Piek),
en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat om een bestuurlijke boete op te leggen aan eiser.
1.1.
In zijn beschikking van 5 maart 2024 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat, specifiek de Inspectie Leefomgeving en Transport (minister), een bestuurlijke boete opgelegd aan eiser ten bedrage van € 4.400,- vanwege het overtreden van artikel 2.4:4, eerste lid onder e, Arbeidstijdenbesluit vervoer. Eiser stelt dat deze bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 op het bezwaar van eiser heeft de minister de bezwaren gegrond verklaard en de boete gematigd tot € 1.500,-.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 31 mei 2023 is eiser door een toezichthouder van de politie gecontroleerd op naleving van de Arbeidstijdenwet. Tijdens deze controle is vastgesteld dat eiser op 13 mei 2023 heeft gereden met een bestuurderskaart die niet op zijn naam staat. Dit is in strijd met artikel 2.4:4, eerste lid, onder e, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Naar aanleiding hiervan heeft de minister aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 4.400,-, zoals bepaald in de tarieflijst uit bijlage 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2022. In de beslissing op bezwaar is deze boete gematigd tot € 1.500,- omdat eiser niet als werkgever, maar als werknemer is aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de bestuurlijke boete op de goede gronden is opgelegd aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage van deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Is er sprake van een overtreding?
6. Er is sprake van een overtreding. Op grond van artikel 2.4:4, eerste lid, onder e, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer is het verboden om te rijden met een bestuurderskaart die niet op naam van de bestuurder staat.
6.1.
Uit het boeterapport blijkt dat eiser heeft gereden met de bestuurderskaart van mevrouw [naam] . Dit volgt zowel uit zijn eigen verklaring als uit de tachograafgegevens. Hiermee staat vast dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 2.4:4, eerste lid, onder e, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Dit betekent dat er sprake is van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Zijn de rapporteurs aangewezen als toezichthouder?
7. Eiser betwist dat de rapporteurs die het boeterapport hebben opgesteld, op de juiste wijze zijn aangewezen als toezichthouder. De vraag is of de betrokken politieagenten bevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.
7.1.
Een toezichthouder is een persoon die bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften. [1] Politieagenten zijn officieel aangewezen om controles uit te voeren op de naleving van regels over werktijden en rusttijden, met name wanneer het gaat om werkzaamheden met voertuigen op de openbare weg. [2] Gelet op deze aanwijzing waren zij bevoegd zijn om toezicht te houden, controles te verrichten en boeterapporten op te stellen.
7.2.
De controle heeft plaatsgevonden in het kader van de Arbeidstijdenwet. De politieagenten hebben gebruikgemaakt van hun bevoegdheden om toezicht te houden op de naleving van deze wetgeving. Deze beroepsgrond slaagt om die reden niet.
Is er sprake van een kennelijke verschrijving?
8. Eiser stelt dat de datum in het controlerapport niet bestaat en dat het boeterapport om die reden niet aan hem ten grondslag kan worden gelegd. In het boeterapport staat vermeld dat de controle is uitgevoerd op zaterdag 31 mei 2023. De controle heeft echter plaatsgevonden op woensdag 31 mei 2023.
8.1.
Er kan voorbij worden gegaan aan een kennelijke verschrijving, indien deze kennelijk en eenvoudig te herstellen is. Dit betekent dat de fout voor zowel het bestuursorgaan als voor derden direct als een vergissing herkenbaar moet zijn en dat er geen twijfel kan bestaan over de juiste feiten. [3]
8.2.
In dit geval betreft de fout in het boeterapport een foutieve vermelding van de weekdag waarop de controle heeft plaatsgevonden. Hoewel de controle daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op woensdag 31 mei, wordt in het rapport ten onrechte zaterdag 31 mei genoemd. De correctie hiervan vergt geen nader feitenonderzoek en kan eenvoudig worden vastgesteld aan de hand van objectieve gegevens, zoals werkroosters en overige processtukken. De onjuiste dagvermelding brengt geen enkele inhoudelijke onduidelijkheid met zich mee ten aanzien van de controle. Alle overige relevante gegevens in het boeterapport, waaronder het tijdstip, locatie en bevindingen van de controle, blijven ongewijzigd en worden niet in twijfel getrokken. Het is voor zowel het bestuursorgaan als eiser direct duidelijk dat er sprake is van een vergissing.
8.3.
De onjuiste dagvermelding in het boeterapport kwalificeert als een kennelijke schrijffout waaraan kan worden voorbijgegaan. De fout is eenvoudig te herstellen en roept geen twijfel op over de feiten waarop de bestuurlijke boete is gebaseerd. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond niet.
Is het boeterapport voldoende bewijs om de boete op te leggen?
9. Eiser betwist dat de bestuurlijke boete is gebaseerd op deugdelijk bewijs. Volgens eiser biedt het boeterapport onvoldoende grondslag voor het opleggen van de boete. Hij vraagt zich af of het boeterapport op zichzelf voldoende bewijskracht heeft en voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
9.1.
Indien een bestuurlijke boete van meer dan € 340,- wordt opgelegd, is de toezichthouder verplicht een boeterapport op te stellen. [4] Dit rapport dient de relevante feiten en omstandigheden te bevatten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete.
9.2.
Het boeterapport is vormvrij. Het hoeft niet in een afzonderlijk schriftelijk stuk te zijn opgenomen. De functie van het boeterapport is dat het de overtreder duidelijk maakt welk verwijt het bestuursorgaan hem maakt, zodat hij weet tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren. [5] Dit betekent dat het rapport helder en concreet moet zijn in de weergave van de feiten.
9.3.
Eiser stelt dat het boeterapport onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de opgelegde sanctie. Een boeterapport kan als voldoende bewijs dienen, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de feitelijke vaststellingen daarin onjuist of onvolledig zijn. [6] Daarnaast is het boeterapport gebaseerd op de objectieve waarnemingen van de toezichthouder. De feiten en omstandigheden zijn voldoende concreet in het rapport opgenomen. Bovendien is er aanvullend bewijs overgelegd, waaronder tachograafgegevens die de bevindingen in het rapport ondersteunen.
9.4.
Nu het boeterapport voldoet aan de daaraan gestelde eiser en er geen concrete aanwijzingen zijn dat de feitelijke vaststellingen daarin onjuist of onvolledig zijn, slaagt deze beroepsgrond niet.
Is de cautie te laat gegeven?
10. Eiser stelt dat de verbalisanten de cautie te laat hebben gegeven, waardoor de verklaring die hij heeft afgelegd niet als bewijs mag worden gebruikt. Hij vindt dat de rapporteur op een eerder moment de cautie had moeten geven.
10.1.
De verplichting tot het geven van een cautie vloeit voort uit artikel 5:10a Awb, in samenhang met artikel 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht om verklaringen omtrent de overtreding af te leggen. Indien de cautie ten onrechte achterwege blijft, kan een afgelegde verklaring in de regel niet worden gebruikt als bewijs voor de feiten die aan de sanctie ten grondslag zijn gelegd.
10.2.
De cautie moet worden gegeven op het moment dat een redelijk waarnemer objectief kan vaststellen dat de betrokkene wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestraffende sanctie aan hem. [7]
10.3.
Uit het boeterapport blijkt dat de rapporteur tijdens de controle gegevens uit de digitale tachograaf heeft gedownload. Hieruit kwam naar voren dat regelmatig de kaart van mevrouw [naam] . werd gebruik, van wie eiser heeft verklaard dat het zijn moeder is. Vervolgens heeft de rapporteur gecontroleerd of mevrouw in het bezit was van een CE-rijbewijs, wat niet het geval bleek. Op basis hiervan is eiser gevraagd naar de identiteit en rol van mevrouw [naam] . en of zij in het voertuig had gereden. Nadat de rapporteur het vermoeden kreeg dat mevrouw niet in het voertuig had gereden, is de cautie aan eiser gegeven.
10.4.
De gegevens uit de tachograaf zijn opgevraagd op grond van artikel 5:17, eerste lid, Awb. Dit betreft zakelijke gegevens die onafhankelijk van de wil van eiser bestaan. Volgens vaste jurisprudentie is het zwijgrecht niet van toepassing op dergelijk wilsonafhankelijk materiaal. [8]
10.5.
De cautieplicht geldt pas op het moment dat eiser als verdachte kan worden aangemerkt en hem vragen worden gesteld met het oog op het opleggen van een bestraffende sanctie. In dit geval werd eiser kort voor het geven van de cautie vragen gesteld over de identiteit en rol van mevrouw [naam] . Toen bleek dat zij geen CE rijbewijs heeft en eiser had verklaard dat dat “zijn moeder was en dat die af en toe het voertuig uit de loods reed, als er wat met het voertuig gedaan moest worden”, heeft de toezichthouder eiser de cautie gegeven omdat hij vermoedde dat mevrouw [naam] niet gereden had.
De toezichthouder hoefde eiser niet eerder als “verdachte” te beschouwen. Dat betekent dat de cautie niet te laat is gegeven en dat eisers verklaring – na de cautie – dat hij op 13 mei 2023 met het voertuig had gereden om “naar de garage te rijden om foutcodes uit te laten lezen” gewoon bruikbaar is als bewijs.
10.6.
Gelet op het voorgaande is de cautie niet te laat gegeven. De tachograafgegevens zijn terecht als bewijs gebruikt. Er is geen grond om de verklaringen van eiser uit te sluiten van het bewijs. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is eiser ten onrechte niet gewezen op het recht op rechtsbijstand?
11. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gewezen op het recht op rechtsbijstand.
11.1.
Op grond van artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het IVBPR heeft een ieder tegen wie een ‘criminal charge’ is ingesteld, het recht op bijstand van een raadsman. [9] Dit recht geldt niet alleen in strafzaken, maar ook in het kader van een bestuurlijke boeteproces. [10] Overheidsinstanties dienen betrokkene tijdig, in ieder geval voorafgaand aan het verhoor, te informeren over dit recht.
11.2.
Eiser is voorafgaand aan het verhoor niet expliciet gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Eiser is echter wel geïnformeerd over zijn zwijgrecht en er is geen ongeoorloofde druk op hem uitgeoefend. Eiser is meerderjarig, niet als bijzonder kwetsbaar aan te merken en er zijn geen aanwijzingen dat hij niet in staat was zijn belangen te behartigen. Daarnaast is eiser tijdens de verdere procedure bijgestaan door een advocaat en heeft hij zijn eerdere verklaring niet ingetrokken of daarop teruggekomen. Er is geen sprake van een oneerlijk proces. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is de boete evenredig?
12. Eiser stelt dat de hoogte van de opgelegde boete onevenredig hoog is en dat verweerder had moeten overgaan tot matiging van de boete. Eiser verklaart dat hij slechts enkele meters buiten de rusttijd heeft gereden op eigen terrein, enkel voor onderhoud aan de vrachtwagen. Daarnaast wijst eiser op de kleinschaligheid van de onderneming en stelt hij dat de verkeersveiligheid niet in het geding is geweest. De minister heeft bij de vaststelling van de boete onvoldoende rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.
12.1.
Verweerder heeft de hoogte van de boete vastgesteld aan de hand van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2022. In deze beleidsregel zijn overtredingen ingedeeld naar ernst, waarbij overtredingen van de rusttijden als zwaar worden aangemerkt.
12.2.
De Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer zijn gericht op het beschermen van de veiligheid en gezondheid van werknemers en het bevorderen van de verkeersveiligheid. Het rijden met een bestuurderskaart die niet op naam van de bestuurder staat, belemmert een effectieve controle op de naleving van rij- en rusttijden en ondermijnt daarmee deze doelstellingen.
12.3.
Verweerder heeft de boete vastgesteld in overeenstemming met de beleidsregel en gemotiveerd dat er sprake is van een ernstige overtreding. Eiser heeft geen objectief verifieerbare bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot matiging van de boete. Het argument dat slechts enkele meters op eigen terrein zou zijn gereden berust niet op enige feitelijke grondslag nu uit de tachograafgegevens blijkt op 13 mei 56 km is gereden op de chauffeurskaart van mw. [naam] en nu uit eisers eigen verklaring blijkt dat hij het voertuig naar een garage heeft gereden om foutcodes te laten uitlezen. Ook als dit als een geringe afstand zou worden gezien, doet het niet af aan het feit dat de overtreding als ernstig is ingeschaald en dat de regelgeving geen uitzondering maakt voor dergelijk gebruik. De kleinschaligheid van het bedrijf of het gestelde ontbreken van direct gevaar voor de verkeersveiligheid vormen geen grond voor afwijking van het boetebeleid.
12.4.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde boete niet onevenredig is. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien tot matiging. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.M. van Hoof, griffier op 4 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:10a Algemene wet bestuursrecht

1Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht

Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Artikel 5:17 Algemene wet bestuursrecht

1Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.
2Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 5:46 Algemene wet bestuursrecht

1De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:48 Algemene wet bestuursrecht

1Het bestuursorgaan en de voor de overtreding bevoegde toezichthouder kunnen van de overtreding een rapport opmaken.
2Het rapport is gedagtekend en vermeldt:
a.de naam van de overtreder;
b.de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;
c.zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
3Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
4Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van deze afdeling in de plaats van het rapport.

Artikel 5:53 Algemene wet bestuursrecht

1Dit artikel is van toepassing indien voor de overtreding een bestuurlijke boete van meer dan € 340 kan worden opgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2In afwijking van artikel 5:48 wordt van de overtreding steeds een rapport of proces-verbaal opgemaakt.
3In afwijking van afdeling 4.1.2 wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
Arbeidstijdenwet

Artikel 10:5 Arbeidstijdenwet

1Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
2Voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft legt een daartoe door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen aangewezen ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
3De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.
4Indien een werknemer die in dienst is van een buiten Nederland gevestigde werkgever in diens opdracht arbeid verricht voor een in Nederland gevestigde werkgever, rusten de verplichtingen welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover deze zijn aangeduid als overtredingen, mede op de hiervoor bedoelde in Nederland gevestigde werkgever.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

1Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d.de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

1Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie. De terechtzitting kan geheel of ten dele met gesloten deuren plaatsvinden, hetzij in het belang van de goede zeden, de openbare orde of de nationale veiligheid in een democratische samenleving, hetzij wanneer het belang van het privé leven van de partijen bij het proces dit vereist, hetzij voorzover de rechter dit strikt noodzakelijk acht op grond van de overweging, dat een openbare behandeling het belang van de rechtspraak zou schaden; evenwel zal elk vonnis dat wordt gewezen in een strafrechtelijk of burgerrechtelijk geding openbaar zijn, tenzij het belang van jeugdige personen zich daartegen verzet of het proces echtelijke twisten of de voogdij over kinderen betreft.
2Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen.
3Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder, in volle gelijkheid, recht op de volgende minimumgaranties:
(a)onverwijld en in bijzonderheden, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
(b)te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en zich te verstaan met een door hemzelf gekozen raadsman;
(c)zonder onredelijke vertraging te worden berecht;
(d)in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze; ingeval hij geen rechtsbijstand heeft, van het recht daarop in kennis te worden gesteld; rechtsbijstand toegewezen te krijgen, indien het belang van de rechtspraak dit eist, en zonder dat daarvoor betaling van hem kan worden verlangd, indien hij niet over voldoende middelen beschikt;
(e)de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen a décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
(f)zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt;
(g)niet te worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen.
4Wanneer het jeugdige personen betreft, dient rekening te worden gehouden met hun leeftijd en de wenselijkheid hun reclassering te bevorderen.
5Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet.
6Indien iemand wegens een strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld en het vonnis vervolgens is vernietigd, of indien hem daarna gratie is verleend, op grond van de overweging dat een nieuw of een pas aan het licht gekomen feit onomstotelijk aantoont dat van een gerechtelijke dwaling sprake is, wordt degene die, als gevolg van die veroordeling, straf heeft ondergaan, overeenkomstig de wet schadeloos gesteld, tenzij wordt aangetoond dat het niet tijdig bekend worden van het onbekende feit geheel of gedeeltelijk aan hemzelf te wijten was.
7Niemand mag voor een tweede keer worden berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken.
Arbeidstijdenbesluit vervoer

Artikel 2.4:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer

1Het is de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, verboden:
a.in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop gesteld worden;
b.in of op controlemiddelen wijziging aan te brengen, te doen aanbrengen of toe te laten dat wijziging wordt aangebracht in vroeger daarin of daarop gestelde gegevens of aantekeningen, deze onleesbaar te maken, te doen maken of toe te laten dat zij onleesbaar gemaakt worden;
c.controlemiddelen geheel of ten dele zoek te maken of te doen zoekmaken, ondeugdelijk te maken of te doen maken, te vernietigen of te doen vernietigen, verborgen te houden of te doen verborgen houden, dan wel toe te laten dat deze zoekgemaakt, ondeugdelijk gemaakt, vernietigd of verborgen gehouden worden;
d.gebruik te maken van een controlemiddel waarop of waarin onjuiste aantekeningen zijn gesteld, waarop of waarin in de aantekeningen wijzigingen zijn aangebracht dan wel waarop of waarin aantekeningen onleesbaar zijn gemaakt;
e.een niet op zijn naam gestelde bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart te gebruiken, met uitzondering van een bedrijfskaart van een werkgever die wordt gebruikt door zijn werknemer;
f.in het voertuig een voorziening aanwezig te hebben die voor misbruik als bedoeld in de onderdelen a tot en met e kan worden aangewend.
2Dit artikel is niet van toepassing op de boordcomputer, bedoeld in artikel 2.4:2, eerste lid.
Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren
Artikel 4.3 Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving
De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b en c, van de Politiewet 2012, worden mede aangewezen als ambtenaren aan wie het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, met betrekking tot arbeid als bedoeld in hoofdstuk 2 (wegvervoer), hoofdstuk 4 (luchtvaart) en hoofdstuk 5 (binnenvaart) van het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt opgedragen.

Voetnoten

1.Artikel 5:11 Awb.
2.Artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet, artikel 4.3 van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving.
3.Raad van State 16 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9878.
4.Artikel 5:48 eerste lid in samenhang met artikel 5:53 Awb.
5.Centrale Raad van Beroep 19 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3806.
6.Raad van State 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.
7.Raad van State 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2115.
8.EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699 (Saunders), Raad van State 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4613 en Raad van State 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2862.
9.Artikel 6 derde lid onder c van het EVRM.
10.Zie bijvoorbeeld Raad van State 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135.