ECLI:NL:RVS:2003:AH9878

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205874/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim inzake horeca-activiteiten Aquaverium

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim, waarbij appellante, Aquaverium Beheer B.V., onder oplegging van een dwangsom werd verboden horeca-activiteiten te ontplooien in het Aquaverium, zolang zij niet beschikte over de vereiste drank- en horecavergunning. Dit besluit werd genomen op 26 april 2001. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard en het bezwaar van Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank te Leeuwarden heeft op 3 oktober 2002 het beroep van appellante tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 24 juni 2003 behandeld. De rechtbank oordeelde dat appellante redelijkerwijs kon worden verweten dat zij niet eerder bezwaar had gemaakt tegen de primaire besluiten van het college. De Raad van State bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder een typefout in het bezwaarschrift van Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V., niet tot een ander oordeel konden leiden. De Raad van State oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke fout die eenvoudig hersteld kon worden.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 juli 2003.

Uitspraak

200205874/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
”Aquaverium Beheer B.V.”, gevestigd te Grou,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 3 oktober 2002 in het geding tussen:
1. Aeriom B.V.,
2. Aquaverium Beheer B.V.,
3. Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom verboden horeca-activiteiten te ontplooien in het Aquaverium, zolang zij niet kan beschikken over de vereiste drank- en horecavergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet.
Bij besluit van 9 augustus 2001, verzonden op 13 augustus 2001, heeft het college appellante, naar aanleiding van een daartoe namens haar door Aeriom B.V. ingediend verzoek, vrijstelling onder oplegging van voorwaarden verleend voor het vestigen van een horecagelegenheid op het perceel, kadastraal bekend gemeente Grouw, sectie G, nummer 668, plaatselijk gemerkt Biensma 35a te Grou.
Bij besluit van 9 april 2002 heeft het college het door Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. gemaakte bezwaar tegen het dwangsombesluit van 26 april 2001 niet-ontvankelijk verklaard en het door Aeriom B.V. gemaakte bezwaar tegen het vrijstellingsbesluit van 9 augustus 2001 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het door appellante ingestelde beroep tegen beide onderdelen van dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Aeriom B.V., Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. en appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 december 2002 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 1 mei 2003 zijn de hoger beroepen van Aeriom B.V. en Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. ingetrokken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.H.A. Alberda, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en mr. drs. A. Mojet, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter beoordeling in hoger beroep staat nog slechts de uitspraak van de rechtbank, voorzover daarbij het door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellante redelijkerwijs kan worden verweten dat zij heeft verzuimd om, alvorens beroep in te stellen, gebruik te maken van de mogelijkheid bezwaarschriften in te dienen tegen de primaire besluiten van het college van 26 april 2001 en 9 augustus 2001. Gelet hierop heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 9 april 2002 terecht op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. De door appellante in hoger beroep naar voren gebrachte omstandigheid dat haar naam als gevolg van een typefout ontbrak in het bezwaarschrift van Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V., hetgeen zij ook tijdens de hoorzitting bij de gemeente heeft vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. Van een type- of schrijffout waaraan kan worden voorbijgegaan, is slechts sprake bij een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Van belang is dat bij bestuursorgaan en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is. Niet kan worden staande gehouden dat in dit geval, waarin het op briefpapier van Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V geschreven bezwaarschrift is ingediend uitsluitend namens Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V., sprake is van een kennelijke typefout.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003
204-367.