ECLI:NL:RBZWB:2025:4080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/1807 WLZ
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van de uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb) door CZ Zorgkantoor B.V. na signalen van mogelijk misbruik

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de opschorting van de uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb) aan eiser, die het niet eens was met deze opschorting. Eiser ontving een pgb op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en had zijn broer als zorgverlener. De rechtbank beoordeelde of CZ Zorgkantoor B.V. op goede gronden had besloten tot opschorting van de uitbetaling van het pgb, na signalen van mogelijk misbruik. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat eiser mogelijk minder zorg nodig had dan geïndiceerd en dat er zorg was gedeclareerd die niet was geleverd. De rechtbank oordeelde dat CZ op goede gronden had besloten tot opschorting van de uitbetaling van het pgb, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig toezicht op de besteding van publieke middelen en de noodzaak om signalen van fraude serieus te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1807 WLZ

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

CZ Zorgkantoor B.V. (het CZ)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de opschorting van de uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb). Eiser is het niet eens met de opschorting. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het CZ op goede gronden heeft besloten tot opschorting van de uitbetaling van het pgb.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CZ op goede gronden heeft besloten tot opschorting van de uitbetaling van het pgb. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Onder 3 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4, waarbij onder de punten 4 en 5 de standpunten van eiser en het CZ zijn weergegeven. Onder punt 6 wordt het wettelijk kader genoemd en vanaf punt 7 volgen de overwegingen van de rechtbank. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser ontving op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) een pgb op basis van een indicatie zorgprofiel 6VG. Een van de zorgverleners is zijn broer, [persoon 1] .
2.1
Het CZ heeft informatie van de politie ontvangen waarin melding wordt gemaakt van mogelijk misbruik van het pgb door eiser.
2.2
Met de brief van 31 mei 2023 heeft het CZ aan eiser meegedeeld dat een onderzoek is gestart omdat uit informatie blijkt dat de zorg, waarvoor hij geïndiceerd is, niet noodzakelijk is en ook niet geleverd wordt. Omdat het CZ het ernstige vermoeden heeft dat er sprake is van fraude, heeft het besloten om de betaling van het pgb op te schorten. Er zou nog een aparte brief worden gestuurd met aanvullende informatie. Eiser heeft de gelegenheid gekregen om nog te reageren op de bevindingen van het CZ. Eiser heeft op 4 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen deze brief.
2.3
Met het besluit van 5 juli 2023 heeft het CZ de uitbetaling van het pgb opgeschort. Het bezwaar van eiser van 4 juli 2023 is, zo blijkt uit het verweerschrift, aangemerkt als een prematuur, maar ontvankelijk bezwaar tegen dit besluit.
2.4
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Procesverloop

3.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CZ heeft een verweerschrift ingediend.
3.2
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. Namens het CZ is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt eiser
4. Eiser heeft opgemerkt dat hij niet alle stukken heeft ontvangen. Dit is volgens eiser in strijd met het fair play beginsel. Eiser is van mening dat de fraudemeldingen overgelegd moeten worden. Evenals alle overige stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de toekenning van het pgb en de tussentijdse declaraties die zijn ingediend.
Zakelijk weergegeven heeft eiser verder aangevoerd dat het CZ gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs. Dit druist zozeer in tegen hetgeen van een redelijk handelend overheidsorgaan verwacht mag worden, dat het CZ zich niet had mogen bedienen van dit bewijs. Het bestreden besluit is niet deugdelijk voorbereid en er heeft geen zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden. Uit de stukken blijkt niet dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om een pgb naar indicatie 6VG te ontvangen. Eiser heeft gesteld dat het CZ onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitbetaling van het pgb is opgeschort. Verder is eiser van mening dat de opschorting disproportioneel is.
Standpunt CZ
5. Het CZ heeft gesteld dat er geen eerdere fraudemeldingen zijn ontvangen. De bevindingen van de politie zijn aan te merken als ‘bijvangst’ in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De signalen die aan de basis lagen van het onderzoek en het opschortingsbesluit betreffen de bevindingen van de politie zoals vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen. Het CZ heeft geen aanleiding om aan de inhoud van dit proces-verbaal te twijfelen.
Wettelijk kader
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Overwegingen van de rechtbank
Toetsingskader
7. Het pgb is een subsidie zoals bedoeld in hoofdstuk 4.2.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.1.
Zoals uit het wettelijk kader blijkt, wordt de betaling van een pgb opgeschort als er een ernstig vermoeden is dat het pgb niet gebruikt wordt waarvoor het is verleend, of als er sprake is van omstandigheden die, als ze bekend waren geweest, tot een ander besluit over het pgb zou hebben geleid.
7.2.
Het is vaste rechtspraak dat uit de systematiek van de Wlz volgt dat controles aan de voorkant, dus voorafgaand aan de verleningsbeschikking, plaatsvinden. Dit betekent echter niet dat het zorgkantoor bij de uitvoering van de Wlz geen zorginhoudelijke controle kan of moet uitvoeren. Naar aanleiding van signalen kan het zorgkantoor controleren of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk wordt geleverd en/of er bij de goedkeuring van de zorgovereenkomst een juiste voorstelling van zaken is gegeven. Als die controle binnen de subsidieperiode plaatsvindt kan het zorgkantoor direct maatregelen treffen om onjuiste uitgaven te voorkomen door de Sociale Verzekeringsbank te verzoeken de betaling van het pgb op te schorten. [1]
Wat ligt aan het opschortingsbesluit ten grondslag?
8. Het CZ heeft aan het opschortingsbesluit ten grondslag gelegd dat er signalen zijn ontvangen waaruit blijkt dat er mogelijk gefraudeerd wordt met het pgb. Het gaat hierbij om informatie over eiser zelf, maar ook informatie over één van de zorgverleners (de broer van eiser) die een bepaalde periode gedetineerd was. Deze informatie is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van de politie en het overzicht preventieven van het Openbaar Ministerie. De politie heeft deze informatie aan het CZ gestuurd. Hieruit heeft het CZ opgemaakt dat de broer tijdens zijn periode van detentie zorg gedeclareerd heeft.
Zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
9. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken wordt verstaan de stukken die hebben geleid tot het bestreden besluit. Het CZ heeft stukken overgelegd waaruit blijkt welke zorg voor eiser geïndiceerd was. Verder is de informatie die het CZ van de politie heeft ontvangen, overgelegd. Ook is er een declaratieformulier overgelegd dat betrekking heeft op de periode waarin de broer gedetineerd is geweest. Door het overleggen van deze stukken zijn alle relevante en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De verkregen informatie van de politie is immers ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit en met de overgelegde stukken kan beoordeeld worden of er sprake is van een ernstig vermoeden zoals bedoeld in artikel 4:56 van de Awb. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de opschorting niet noodzakelijk zijn de overige ingediende declaraties, de formulieren waarin is opgenomen welke zorg is geleverd en de onderzoeken die hebben geleid tot het toekenningsbesluit. Deze stukken kunnen mogelijk een rol spelen bij intrekking van het pgb, maar zijn niet relevant voor de vraag of al dan niet terecht tot opschorting van de betaling is overgegaan.
Is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
10. De rechtbank stelt vast dat er door de Officier van Justitie toestemming is gegeven om informatie te delen met [persoon 2] , specialist fraudebeheersing werkzaam bij het CZ. Gelet op deze toestemming mocht het CZ ervan uitgaan dat de informatie die door de politie is gedeeld, op een rechtmatige wijze is verkregen en rechtmatig is verstrekt. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat de informatie, zoals gesteld door het CZ, als bijvangst in een ander onderzoek naar voren is gekomen. Verder is van belang dat de informatie die de politie met het CZ heeft gedeeld voornamelijk ziet op registraties uit het politiesysteem die betrekking hebben op de openbare orde (zoals het rijden zonder rijbewijs). Er zijn geen aanwijzingen waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat de politie deze gegevens onrechtmatig heeft verzameld. Daarbij is mede van betekenis dat er geen rechterlijk oordeel bestaat waaruit volgt dat de politie gegevens onrechtmatig heeft verkregen. [2] Ook zijn er verder geen aanwijzingen waaruit volgt dat gegevens onrechtmatig zijn verstrekt door de politie aan het CZ. Artikel 19 van de Wet politiegegevens biedt een grondslag voor gegevensuitwisseling door de politie aan derden, in overeenstemming met het bevoegd gezag, voor zover dit noodzakelijk is met oog op zwaarwegend algemeen belang en voor bepaalde doeleinden zoals uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving. [3] Niet kan worden ingezien waarom de politie in de omstandigheden van dit geval, met toestemming van de Officier van Justitie, deze gegevens niet zou mogen delen met het CZ, die belast is met de controle van de verleende zorg onder de Wlz. De Wlz wordt gefinancierd vanuit publieke middelen, zodat er een zwaarwegend belang bestaat bij het toezien op een juiste aanwending van deze middelen en het tegengaan van misbruik van socialezekerheidsregelingen. Daarbij vindt de rechtbank het ook van belang dat niet de gehele registraties zijn verstrekt, maar dat alleen een beperkt proces-verbaal van bevindingen is opgesteld en een overzicht preventieven is verstrekt. Overigens, ook al zou de informatie onrechtmatig zijn verstrekt, dan zou gebruik daarvan door het CZ slechts onrechtmatig zijn, indien dit zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. [4] Dat hiervan sprake is, is niet gebleken. Fraudesignalen moeten serieus worden genomen, zoals gezegd in het belang van rechtmatige besteding van maatschappelijke gelden.
10.1
Eiser heeft verder gesteld dat de politie de informatie niet met CZ zorgkantoor maar met CZ zorgverzekeraar heeft gedeeld. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal en op informatie die hij heeft gevonden over de werkzaamheden van mevrouw [persoon 2] . Omdat de informatie onder geheimhouding is verstrekt, is eiser van mening dat deze informatie door de zorgverzekeraar niet gedeeld had mogen worden met het zorgkantoor.
10.2
Uit het beroepsregister blijkt dat mevrouw [persoon 2] geregistreerd staat als coördinator fraudebeheersing werkzaam bij OMW CZ groep U.A. [5] Anders dan eiser uit verschillende nieuwsberichten heeft gehaald, is mevrouw [persoon 2] werkzaam voor de gehele CZ groep en daarmee dus ook werkzaam voor het zorgkantoor. Eisers stelling dat mevrouw [persoon 2] onrechtmatig informatie heeft gedeeld volgt de rechtbank daarom niet. Dat in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat er een verzoek van CZ zorgverzekeraar is binnengekomen maakt niet dat daarover anders moet worden geoordeeld. In het proces-verbaal staat immers dat het verzoek verband houdt met een zorgindicatie van eiser en wordt er gesproken over een mogelijk misbruik van een pgb-uitkering. Hieruit kan niet anders worden opgemaakt dan dat het om informatieverstrekking aan het zorgkantoor gaat. De vermelding in het proces-verbaal dat het gaat om een verzoek van de zorgverzekering zal de rechtbank daarom aanmerken als een kennelijke verschrijving.
10.3
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat niet is gebleken dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De informatie die het CZ heeft gekregen van de politie heeft het CZ dan ook ten grondslag kunnen en mogen leggen aan het bestreden besluit.
Is er sprake van een ernstig vermoeden?11. Uit het indicatiebesluit blijkt op basis van welke zorgbehoefte van eiser het pgb is vastgesteld. Kort samengevat gaat het erom dat eiser is aangewezen op een veilige omgeving en dat structuur van buitenaf moet worden aangebracht. Eiser is niet sociaal zelfredzaam en bij alle aspecten heeft hij hulp nodig, inclusief het buitenshuis verplaatsen en het onderhouden van contacten. Hij is niet verkeersveilig en buitenshuis is altijd begeleiding nodig. Ook is opgemerkt dat eiser moeilijk bijsturing van zijn gedrag accepteert en dat hij stoer doet en makkelijk beïnvloedbaar is. Verder blijkt uit de stukken dat de familie van eiser de zorg aan eiser zal verlenen.
11.1
Uit de ontvangen informatie van de politie blijkt dat eiser regelmatig zonder zijn zorgverleners buitenshuis is. Verder is er ook een foto overgelegd waaruit volgens de politie blijkt dat eiser zelfstandig aan het koken is. Uit het overgelegde overzicht preventieven blijkt dat de broer van eiser in hechtenis is genomen gedurende de periode 28 september 2022 tot 20 januari 2023. Niet in geschil is dat er tijdens deze detentieperiode declaraties zijn ingediend voor zorg geleverd aan eiser door de broer.
11.2
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde signalen, in onderling samenhang bezien, de gerechtvaardigde vraag gesteld kan worden of eiser (nog) is aangewezen op de geïndiceerde zorg en, zo ja, of hij deze zorg ook daadwerkelijk ontvangt. Hoewel zonder nadere toelichting met een enkele foto niet vastgesteld kan worden dat eiser zelfstandig aan het koken is, zijn er voldoende andere aanwijzingen waardoor er getwijfeld kan worden aan de zorgbehoefte van eiser en de feitelijk geleverde zorg. Gelet op de vastgestelde zorgbehoefte zou het voor eiser immers niet mogelijk zijn om zich alleen buitenshuis te begeven. Dat hij dan toch regelmatig alleen of met kennissen buiten is aangetroffen, is een aanwijzing dat hij mogelijk minder zorg nodig heeft dan is geïndiceerd. Ook het gegeven dat er zorg is gedeclareerd die geleverd zou zijn door de broer tijdens zijn detentie, is een aanwijzing dat er zorg wordt gedeclareerd die niet geleverd wordt. Dat de broer ten tijde van de opschorting niet meer in detentie zat, doet daaraan niet af. Feit blijft dat er zorg is gedeclareerd die niet is geleverd, althans niet door de broer. Dit wordt overigens ook niet ontkend door eiser. Gelet op dit signaal is het niet uitgesloten dat er ook andere zorg wordt gedeclareerd die niet wordt geleverd. Dit vraagt om verder onderzoek door het CZ.
11.3
De hiervoor genoemde signalen tezamen zijn dusdanig ernstig dat gesproken kan worden van een ernstig vermoeden dat het pgb niet gebruikt wordt waarvoor het is verleend, of dat er sprake is van omstandigheden die, als ze bekend waren geweest, tot een ander besluit over het pgb zouden hebben geleid. Het CZ was daarom gehouden om de betaling van het pgb op te schorten. Dat er mogelijk een goede en afdoende verklaring voor deze signalen kan zijn, betekent niet dat de signalen op zich geen reden kunnen zijn voor de opschorting. De stelling van eiser, dat hij soms wegloopt zonder dat de zorgverlener daarvan op de hoogte is en dat de zorg wel is verleend maar door een ander dan de broer, zijn stellingen die onderzocht kunnen worden in het onderzoek dat tijdens de opschorting wordt verricht.
11.4
De opschorting van het pgb geeft het CZ de gelegenheid om nader onderzoek te doen naar het recht op en de hoogte van de nodige zorg en de juiste besteding van het pgb en de geleverde zorg. Anders dan eiser lijkt te stellen, hoeft dit onderzoek nog niet te zijn verricht voorafgaand aan het opschortingsbesluit. Integendeel, de periode van opschorting is juist bedoeld om nader onderzoek te doen. [6] De beroepsgronden van eiser, voor zover die zien op de zorgvuldigheid van het onderzoek en/of zorgvuldige voorbereiding van het besluit, kunnen daarom niet slagen.
11.5
In artikel 4:56 van de Awb is dwingend geformuleerd dat, als er een ernstig vermoeden bestaat, de betaling van het subsidiebedrag wordt opgeschort. De opschorting is dus geen discretionaire bevoegdheid, zodat geen belangenafweging kan plaatsvinden. De beroepsgrond dat de opschorting disproportioneel is, kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het besluit tot opschorting in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, mr. S.A.M.L. van de Sande, en mr. T.I. van Term, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 1 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Artikel 4:49
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Artikel 4:56
De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Wet politiegegevens
Artikel 19
In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
(…)
het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.