ECLI:NL:RBZWB:2025:2446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/902 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WIA-dagloon en de vraag of juli 2020 een loonloze periode is

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar WIA-dagloon beoordeeld. Eiseres had een dienstverband bij [oud-werkgever] en is sinds 2021 werkzaam bij [de werkgever]. Het UWV had op 13 juli 2023 een WIA-uitkering toegekend en het WIA-dagloon vastgesteld. Eiseres betwistte de berekening van haar dagloon, met name de behandeling van de maand juli 2020, die zij als loonloos beschouwde. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de maand juli 2020 niet als loonloos heeft aangemerkt, omdat er sv-loon is betaald. Eiseres had niet aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist waren. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond en het beroep tegen de eerdere besluiten niet-ontvankelijk. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar niet op een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/902 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de werkgever], (de werkgever),
gemachtigden: mr. P.H. Warnier en [naam] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2
Met het besluit van 13 juli 2023 heeft het UWV aan eiseres een WIA-uitkering toegekend en haar WIA-dagloon vastgesteld.
Op 13 september 2023 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 16 mei 2023 geen voorschot op haar WIA-uitkering krijgt.
Met de bestreden besluiten van 28 november 2023 op de bezwaren van eiseres heeft het UWV die bezwaren ongegrond verklaard.
1.3
Met het besluit van 12 december 2024 heeft het UWV de bestreden besluiten gewijzigd en het WIA-dagloon van eiseres gewijzigd vastgesteld.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op dit besluit.
1.4
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van het UWV en de gemachtigden van de werkgever.
1.6
De rechtbank heeft bij brief van 17 maart 2025 de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van de besluiten

2.1
Eiseres heeft over de periode van maart 2014 tot 1 juli 2020 een dienstverband gehad bij [oud-werkgever] . Vanaf januari 2021 is eiseres bij [de werkgever] werkzaam als relatiebeheerder. Zij is voor die werkzaamheden op 18 mei 2021 uitgevallen. Sinds juli 2022 heeft eiseres een contract voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week met de werkgever in de aangepaste eigen functie van relatiebeheerder.
2.2
Met het besluit van 13 juli 2023 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 16 mei 2023 een WIA-uitkering toegekend op basis van een WIA-maandloon van € 2.022,75/ geïndexeerd € 2.322,47. Omdat het inkomen van eiseres hoger is dan het WIA-maandloon betaalt het UWV de uitkering niet.
Zowel eiseres als de werkgever hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit op bezwaar van 28 november 2023 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Met een besluit van dezelfde datum is het bezwaar van de werkgever ook ongegrond verklaard.
2.3
Op 13 september 2023 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij over de periode van 16 mei tot en met 31 juli 2023 terecht geen voorschot op haar WIA-uitkering heeft ontvangen en dat zij vanaf 1 augustus 2023 ook geen voorschot krijgt.
Ook hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het besluit op bezwaar van 28 november 2023 (bestreden besluit II) heeft het UWV dit bezwaar eveneens ongegrond verklaard.
2.4
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit II. Gelet op de inhoud van het beroepschrift acht de rechtbank, evenals verweerder, het beroep mede te zijn gericht tegen bestreden besluit I.
2.7
Met het besluit op bezwaar van 12 december 2024 (bestreden besluit III) heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd en het WIA-dag/maandloon van eiseres vastgesteld op
€ 182,90/€ 3.978,08. Daarbij heeft het UWV naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2024 [1] de loonloze periodes – augustus t/m december 2020 – niet meegenomen in de berekening van het dagloon. Het UWV heeft juli 2020 niet aangemerkt als een loonloze periode.

Beroep

3.1
Eiseres is het niet eens is met de berekening van haar WIA-maandloon en de gevolgen die dat heeft. Volgens eiseres is de maand juli 2020 een loonloze periode en had deze buiten de berekening van het dagloon gehouden moeten worden.
3.2
Volgens eiseres heeft het UWV ten onrechte vastgesteld dat zij over juli 2020 een inkomen had van € 399,65. Vanaf 1 juli 2020 zijn er geen dagloondagen bij [oud-werkgever] meer geweest. Het dienstverband daar eindigde per 1 juli 2020. Eiseres heeft uit zelfzorg besloten haar ontslag in te dienen. Zij is feitelijk eind maart 2020 gestopt met werken en heeft haar opgespaarde verlof opgenomen tot 1 juli 2020. In de maand juli 2020 heeft [oud-werkgever] nog een nabetaling van opgebouwd IKB en van een restant verlofuren verricht, maar dat was geen regulier loon.
3.3
De uitbetaling van IKB dat in 2020 is opgebouwd heeft het UWV terecht niet aangemerkt als loon. De uitbetaling van het restant verlofuren is onterecht wel aangemerkt als loon. Het gaat om bovenwettelijk verlof dat is aangekocht vanuit het IKB en al voor het refertejaar is opgebouwd, zelfs al voor 1 januari 2020. Het was de bedoeling dat eiseres het restant verlofuren zou opnemen voorafgaand aan haar ontslag, maar dat is vanwege de uitzonderlijke coronasituatie niet (geheel) gelukt.
3.4
Eiseres stelt dat het bedrag van € 399,65 in ieder geval gelijk dient te worden gesteld met uitbetaald IKB, omdat die uren door haar zijn betaald uit IKB, zijn opgebouwd ruim voor het refertejaar, zijn uitbetaald in het refertejaar en daarover het bijzonder tarief is betaald.
Het bedrag van € 399,65 dient in mindering moet worden gebracht op het ontvangen loon, net als het uitbetaalde IKB dat in 2020 was opgebouwd. Daarmee is het loon in juli 2020
€ 0,- en is sprake van een loonloos tijdvak.
3.5
Eiseres doet verder een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Het meerekenen van de maand juli 2020 bij het dagloon leidt volgens eiseres tot onevenredig nadeel. Er is sprake van een zeer groot verlagend effect op haar WIA-dagloon en dat dagloon is niet representatief voor haar gemiddelde dagloon in het refertejaar en vormt geen redelijke afspiegeling van haar welvaarsniveau voor ziekte. Het verschil in WIA-maandloon door het meerekenen van juli 2020 betreft circa € 675,-. Ter zitting is gesteld dat het verschil ongeveer € 300,00 per maand bedraagt. Gelet op de klachten van eiseres (post-covid) gaat het in ieder geval om meerdere jaren, waardoor zij langdurig onevenredig benadeeld wordt.
Het onevenredig nadeel is het gevolg van een administratieve keuze van [oud-werkgever] . [oud-werkgever] had het restant bovenwettelijk verlof ook eerder kunnen uitbetalen. Als de [oud-werkgever] dat gedaan had dan waren alle bedragen en de feitelijke situatie hetzelfde geweest, maar had het UWV juli 2020 wel aangemerkt als loonloos tijdvak. Het is oneerlijk en op geen enkele manier te rechtvaardigen dat het moment van administratieve afhandeling, gekozen door de ex-werkgever, dusdanig grote nadelige gevolgen heeft.
3.6
Eiseres stelt tot slot het niet eens te zijn met de bedragen aan IKB over mei en juni 2020 waarmee het UWV heeft gerekend. Het UWV heeft het opgebouwde IKB vastgesteld conform de polisadministratie (€ 611,27 en € 630,77), maar uit de loonstroken blijken andere/juiste bedragen (€ 626,67 en € 647,13). Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2024 [2] .

Derde-partij

4. Derde-partij voert in essentie hetzelfde aan als eiseres.

Verweer

5.1
Het UWV heeft in reactie op de beroepsgronden gesteld dat hij de dagloon-berekeningssystematiek volgt, zoals deze uit de uitspraken van de CRvB van 30 juli 2024 volgt. In deze uitspraken heeft de CRvB geoordeeld dat dagloondagen in de maanden waarin geen loon is genoten, anders dan vanwege verlof of werkstaking, buiten beschouwing blijven.
Het UWV stelt dat elke uitbetaling van sv-loon in een maand betekent dat er loon is genoten en dat dit geen loonloze maand is.
5.2
Als er in een tijdvak uitsluitend sprake is van uitbetaling van vakantietoeslag of een arbeidsvoorwaardenbedrag (VT of AVWB) zal er, omdat uitbetaalde bedragen VT en AVWB op grond van artikel 5 eerste lid van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in mindering worden gebracht, geen bedrag meegenomen worden voor de totale loonsom, omdat het sv-loon dan gelijk is aan de uitbetaalde VT of AVWB.
5.3
Voor de vraag of er sprake is van een loonloze maand geldt echter niet de berekening van artikel 5 van het Dagloonbesluit, maar is relevant of er sv-loon is genoten in die maand. Omdat daarvan in dit geval over juli 2020 sprake is, tellen de dagloondagen van die maand mee. Het UWV wijst hierbij op een uitspraak van de CRvB van 2 november 2023 [3] .
5.4
Omdat de maand juli 2020 geen loonloze periode is en deze maand meetelt voor het aantal dagloondagen, pakt de berekeningsmethode ongunstig uit voor eiseres. Het dagloon kan echter niet anders worden vastgesteld. Aan het Dagloonbesluit ligt het beginsel ten grondslag dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaande aan de verzekerde gebeurtenis. Het Dagloonbesluit is daarvan een uitwerking, omdat het dagloon is gebaseerd op de daadwerkelijk in de referteperiode genoten inkomsten. Het Dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid door een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de regels af te wijken. Het is aan de wetgever om eventuele ongewenste gunstige of ongunstige effecten van de dagloonsystematiek van het Dagloonbesluit teniet te doen. Het bestreden besluit is dus volgens het UWV niet in strijd met het loondervingsbeginsel.
5.5
Het UWV heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij mocht uitgaan van de polisadministratie en dat de gegevens op de loonstroken geen aanleiding vormen daarvan af te wijken.

Juridisch kader

6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
7.1
Omdat bestreden besluiten I en II zijn gewijzigd met bestreden besluit III heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij de beoordeling van bestreden besluiten I en II. De rechtbank verklaart het beroep tegen die besluiten daarom niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van bestreden besluit III overweegt de rechtbank als volgt.
Bestreden besluit III
Maanden mei en juni 2020
7.2.1
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de WIA wordt voor de berekening van een uitkering als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de ‘Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018’ gaat het UWV daarbij uit van de polisadministratie, tenzij hij vaststelt dat de gegevens uit de polisadministratie niet gebruikt kunnen worden. In dat geval gebruikt het UWV gegevens uit andere bron.
Daarnaast volgt ook uit vaste rechtspraak dat het UWV mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij de verzekerde aantoont dat deze gegevens onjuist zijn [4] .
In de toelichting bij artikel 3 is vermeld dat de gegevens uit de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt onder meer als de werknemer aantoont dat die gegevens onjuist zijn. De werkgever kan bij de loonaangifte een fout maken, bijvoorbeeld doordat hij in het tijdvak waarover hij het loon moet aangeven, geen loon of niet het juiste bedrag aan genoten loon of het onjuiste aantal uren opgeeft. De werkgever zal dan alsnog een gecorrigeerde loonaangifte moeten doen. Om te voorkomen dat de werknemer wordt benadeeld door een foutieve loonaangifte van de werkgever, kan het UWV alsnog met dit loon rekening houden als de werknemer aantoont dat hij het loon in de referteperiode heeft genoten, maar de werkgever geen aangifte van dat loon heeft gedaan.
7.2.2
In de door eiseres overgelegde loonstroken van mei en juni 2020 is onder ‘Periodieke aanwas’ vermeld: € 626,67 respectievelijk € 647,13. Deze bedragen wijken (in geringe mate) af van de totaalbedragen aan VT en AVWB die zijn opgenomen in de polisadministratie van € 611,27 respectievelijk € 630,77.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het (alleen) overleggen van loonstroken nog niet heeft aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie over mei en juni 2020 niet juist zijn en dat sprake is van een onjuiste berekening. Eiseres heeft geen verklaring gegeven voor de (minimale) afwijkingen tussen polisadministratie en loonstroken. Niet is gebleken dat zij navraag gedaan heeft bij de voormalige werkgever of verzocht heeft om correctie van de loonaangifte. Het UWV heeft dan ook voor wat betreft mei en juni 2020 uit mogen gaan van de gegevens van de polisadministratie.
Is juli 2020 een loonloze maand?
7.3
De vraag die de rechtbank verder moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden de maand juli 2020 niet heeft aangemerkt als loonloze periode en de dagloondagen over deze maand heeft meegenomen in de dagloonberekening.
De rechtbank merkt daarbij op dat de vraag of sprake is van een loonloze periode dient te worden onderscheiden van de vraag hoe de hoogte van het dagloon moet worden vastgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 14 van het Dagloonbesluit is geen sprake van een loonloze periode als in die periode sv-loon is betaald, zoals het UWV ook terecht stelt.
De rechtbank leidt uit de polisadministratie af dat in juli 2020 een bedrag van € 4.098,62 aan sv-loon is uitbetaald. Dit bedrag volgt uit de loonstrook over juli 2020 (€ 3.698,97 +
€ 399,65). Tussen partijen is ook niet in geschil dat dit bedrag is betaald. Dat het bedrag van € 399,65 een uitbetaling zou zijn van met IKB gekochte vakantie-uren, zoals eiseres heeft aangevoerd, maakt niet dat dat bedrag geen sv-loon is. Dat bedrag is overigens geen uitbetaling van IKB, maar van niet-opgenomen vakantiedagen.
Nu er in juli 2020 sv-loon is betaald kan die maand niet als loonloze periode worden aangemerkt en is er geen reden om de dagloondagen over deze maand in de dagloon-berekening buiten beschouwing te laten.
Evenredigheidsbeginsel
7.4.1
Voor zover juli 2020 niet als loonloze maand kan worden aangemerkt heeft eiseres een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel.
7.4.2
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit beroep niet.
Wanneer het, zoals hier, gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, kunnen bijzondere omstandigheden maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor belanghebbende onredelijk bezwarend is [5] .
De besluitgever heeft bij de vaststelling van het Dagloonbesluit de door eiseres genoemde omstandigheden verdisconteerd. Op grond van het Dagloonbesluit wordt bij de vaststelling van het dagloon rekening gehouden met het loon dat door de werkgever in de referteperiode is opgegeven in de polisadministratie. Dat in een bepaalde periode minder loon wordt opgegeven en dat dat een dagloonverlagend effect heeft, doordat alle dagloondagen worden meegenomen in de berekening heeft de besluitgever voorzien. Daarnaast is op zitting gebleken dat, alhoewel bestreden besluit III negatieve gevolgen heeft voor de financiële positie van eiseres, die gevolgen niet dusdanig zijn dat dient te worden geconcludeerd dat die onredelijk bezwarend zijn voor haar.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV het dagloon van eiseres juist heeft vastgesteld. Het beroep tegen bestreden besluit III is daarom ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluiten I en II is niet-ontvankelijk.
8.2.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat het UWV het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden, nu het bestreden besluiten I en II heeft herzien.
Dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding is de rechtbank niet gebleken. Zo heeft eiseres zich niet laten bijstaan door een professioneel gemachtigde en zij heeft ook geen specificatie ingediend van de kosten die mogelijk voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor een proceskosten-veroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep:
  • tegen bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk;
  • tegen bestreden besluit III ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 13.
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 14.
Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
a. de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet;
b. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
c. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Artikel 15.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 16.
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 16.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Wet op de loonbelasting 1964
Artikel 10
1. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018
Artikel 2.
1. Behoudens het bepaalde in artikel 3, gebruikt UWV voor besluiten over de vaststelling van het dagloon, het gemiddeld aantal arbeidsuren, het arbeidsverleden, de wekeneis, het verrekenen van inkomsten, het maatmaninkomen, voor besluiten over de toetsing aan de inkomenseis, alsmede voor de vaststelling of iemand werknemer is voor de werknemersverzekeringen, de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.
Artikel 3.
Indien UWV vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gebruikt UWV gegevens uit een andere bron.

Voetnoten

4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 april 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:763)
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:120)