ECLI:NL:RBNHO:2024:12983

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/2660
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling WIA-uitkering en dagloonberekening door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar WIA-uitkering en de berekening van het dagloon door het UWV behandeld. Eiseres, werkzaam als schoonmaakster bij [bedrijf] B.V., heeft zich op 25 maart 2021 ziekgemeld. Na een kort geding in juli 2021, waarin haar vordering tot achterstallig loon werd afgewezen, heeft zij in december 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft bij de berekening van het dagloon onjuiste vooronderstellingen gehanteerd en is uitgegaan van eenzijdig verkregen informatie van de ex-werkgever zonder deze te verifiëren. De rechtbank oordeelt dat het UWV zijn onderzoeksplicht niet deugdelijk heeft uitgevoerd en dat de vaststelling van het dagloon niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en draagt hen op om een nieuwe dagloonberekening te maken, waarbij de arbeidsovereenkomst van eiseres als uitgangspunt moet worden genomen. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het voorschot op de uitkering en van het definitieve bedrag op de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Totstandkoming van het besluit

1.1.
De rechtbank stelt in het licht van de totstandkoming van de bestreden besluiten de volgende niet in geschil zijnde feiten en het procesverloop vast die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
1.2.
Eiseres was sinds 1 oktober 2011 in dienst van de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ) als schoonmaakster. Het salaris was vastgesteld op basis van een 25-urige werkweek en bedroeg € 1.201,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
1.3.
Op 25 maart 2021 heeft eiseres zich ziekgemeld.
1.4.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2021 heeft [bedrijf] aan eiseres gemeld dat zij een klacht van haar opdrachtgever had ontvangen over de gewerkte uren en dat haar aan de hand van de alarmuitdraai van de afgelopen drie maanden was gebleken dat eiseres de helft van de afgesproken werktijden niet had gewerkt.
1.5.
[bedrijf] heeft daarop vanaf maart 2021 aan eiseres ongeveer 50% van het gebruikelijke salaris op basis van 25 uur per week betaald.
1.6.
Bij vonnis in kort geding van 5 juli 2021 heeft de kantonrechter de
vordering van het achterstallig loon (de resterende 50%) over de maanden maart en april 2021 en tot betaling van het volledige salaris vanaf mei 2021 afgewezen.
1.7.
Bij beschikking van 30 augustus 2022 heeft de kantonrechter het door [bedrijf] , op 3 mei 2022, gegeven ontslag op staande voet vernietigd en het subsidiaire verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen. De kantonrechter heeft verder het volgende, voor zover hier van belang, overwogen:
“1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[eiseres] , geboren op [datum] 1980 en thans derhalve 42 jaar oud, is sinds 1
oktober 2011 in dienst van [bedrijf] als schoonmaakster. Het salaris op basis van
een 25-urige werkweek bedraagt € 1.201,00 bruto per maand, exclusief
vakantietoeslag. […]
25. Het verzoek van [eiseres] om [bedrijf] te veroordelen tot betaling van een
transitievergoeding kan worden toegewezen. […]
26. De kantonrechter zal [bedrijf] veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van
€ 4.757,14 bruto, Daarbij wordt uitgegaan van het overeengekomen loon van
€ 1.201,00 bruto per maand aangezien [eiseres] dat loon gedurende het grootste gedeelte van haar arbeidsovereenkomst heeft genoten.”
1.8.
Op 29 december 2022 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
1.9.
Op 7 december 2023 concludeert de arbeidsdeskundige van verweerder dat eiseres ongeschikt is voor maatgevende arbeid, waarmee haar arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld op 100%.
1.10.
Omdat in de loonadministratie gegevens ontbreken, heeft verweerder [bedrijf] op 2 januari 2024 verzocht deze gegevens aan te vullen. In de bijlage bij de brief staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Van de referteperiode * 1 maart 2020 tot 1 maart 2021 ontbreken een aantal gegevens in onze administratie. Wat was het SV-loon van uw werknemer in de aangegeven tijdvakken?
Wij verzoeken u ons een opgave per maand te verstrekken zoals deze van toepassing zou zijn geweest als de feitelijke gewerkte uren betaald waren.
De rechter heeft u als werkgever uiteindelijk in het gelijk gesteld in het geschil over de feitelijk gewerkte uren en verschuldigd loon en de basis voor het te betalen loon tijdens ziekte vastgesteld op een urenomvang van gemiddeld 10,80 uur per week, hierbij kennelijk aansluitend bij de door cliënt daadwerkelijk gewerkte uren. Over welke periode is deze 10,8 uur berekend?
Mogelijk kan u ook een opgave (met bewijs zoals genoemd in de uitspraak) verstrekken van het aantal echt gewerkte uren per maand over de hele referteperiode.
1.11.
Met het besluit van 8 januari 2024 wordt aan eiseres een voorschot op de WIA-uitkering verstrekt op basis van de gegevens die op dat moment bekend zijn bij verweerder.
1.12.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 11 januari 2024 bezwaar gemaakt.
1.13.
Op 26 januari 2024 heeft [bedrijf] de door het UWV verzochte gegevens verstrekt, bestaande uit een tweetal loonstaten over 2020 en 2021 en het vonnis van de kantonrechter van 5 juli 2021.
1.14.
Met het bestreden besluit I van 4 april 2024 is verweerder bij het besluit dat ziet op de vaststelling van het voorschotbedrag gebleven. In het bestreden besluit I staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Heroverweging

Naar aanleiding van uw bezwaren hebben wij onze beslissing opnieuw bekeken.
Dat uw voorschot is vastgesteld op een lager bedrag dan het loon dat op uw loonstrookjes staat is een juiste beslissing geweest. Reden hiervan ligt in het feit dat uw werkgever [bedrijf] B.V. toestemming heeft gekregen na een gerechtelijke procedure om uw loon aan te passen omdat u zelf niet altijd volledig daar heeft gewerkt en u het werk samen met uw man en zoon heeft verricht. Uw werkgever heeft toestemming gekregen van de Rechtbank om uw loon tijdens ziekte naar het daadwerkelijk aantal gewerkte uren te mogen betalen hetgeen ook in [naam] is te zien.
Dit betekent dat ook voor de berekening van uw voorschot op de WIA-uitkering ook van een lager loon uitgegaan mag en moet worden.
Dit heeft geresulteerd in de volgende berekening van uw WIA-maandloon over het refertejaar van 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021 waarbij uitgegaan wordt van 10,8 uur werken in plaats van 20,94 uur.”
1.15.
Met het definitieve besluit van 5 april 2024 wordt aan eiseres, met ingang van 21 november 2023, een WIA-uitkering verstrekt. Het definitieve besluit over het WIA-recht wordt gekwalificeerd als een vervanging van het voorschotbesluit van 4 april 2024, zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit wordt daarom bij de beroepsprocedure betrokken. [1]
1.16.
Eiseres heeft op 6 mei 2024 beroep ingesteld.
1.17.
Naar aanleiding van het beroep van eiseres heeft verweerder de berekening in het bestreden besluit I nagerekend en vastgesteld dat er een fout in de berekening zat. Met het besluit van 26 juli 2024 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en de hoogte van het WIA-voorschot van eiseres aangepast naar
€ 475,08 per maand. Deze gewijzigde beslissing op bezwaar wordt met toepassing van artikel 6:19 van de Awb eveneens bij de beroepsprocedure betrokken.
1.18.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van verweerder was wegens onvoorziene omstandigheden niet in staat om de zitting bij te wonen.

Standpunt eiseres

2. Eiseres stelt dat verweerder voor de vaststelling van de hoogte van het uitkeringsbedrag ten onrechte is uitgegaan van het vonnis van 5 juli 2021. Deze zaak betrof een kort geding en had slechts betrekking op het loon vanaf het moment van het kort geding. Uit moet worden gegaan van de [naam] -gegevens. Eiseres overlegt ter onderbouwing van haar standpunt de beschikking van de kantonrechter van 30 augustus 2022, loonspecificaties over 2020 en de jaaropgave van 2020. Verweerder heeft de loongegevens niet op een juiste wijze toegepast. Verweerder heeft geen zorgvuldig onderzoek verricht en er is sprake van strijd met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, aldus eiseres.

Standpunt verweerder

3. Ter toelichting op het bestreden besluit I, zoals gewijzigd met het bestreden besluit II, stelt verweerder (in het verweerschrift van 26 juli 2024) het volgende. Verweerder is voldoende zorgvuldig geweest in de besluitvorming en de bestreden besluiten zijn voldoende gemotiveerd. Het dagloon is dus op juiste gronden verlaagd. Eiseres ondervindt hiervan geen financieel nadeel, omdat de WIA-uitkering met een toeslag wordt aangevuld. In de kort geding uitspraak staat dat eiseres structureel minder uren heeft gewerkt dan ze heeft opgegeven en dat de door haar genoteerde uren niet stroken met de feitelijke aanwezigheid op de werkplek. [bedrijf] moet dan nog uitzoeken hoeveel salaris te veel is betaald. Dit geldt voor zowel 2020 als voor 2021. Eiseres is in deze zaak in het ongelijk gesteld. Om het juiste dagloon te kunnen berekenen heeft verweerder [bedrijf] verzocht een opgave te verstrekken van de feitelijk verrichtte gewerkte uren en het hierbij behorende salaris in de referteperiode 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021. De opgave van [bedrijf] bleek niet bruikbaar, omdat hierop niet de feitelijk gewerkte uren staan vermeld. Uit de polisadministratie bleek dat [bedrijf] vanaf april 2021 de feitelijke gewerkte uren van 47 uur per week heeft vermeld. Vervolgens heeft verweerder de bedragen uit de polisadministratie gebruikt en deze herleid naar de werkelijk gewerkte uren van 47 uur per maand.

Beoordeling door de rechtbank

Processueel
4. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en omdat het bestreden besluit II niet volledig aan de bezwaren van eiseres tegemoet komt, heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Omdat niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Inhoudelijk
5. De rechtbank beoordeelt of de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Maatstaf
6. De rechtbank stelt het volgende voorop. De hoofdregel in artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) is dat de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. De werkgever dient maandelijks of per vier weken een loonopgave te doen bij de Belastingdienst en daarbij de verschuldigde premies en loonbelasting af te dragen. De Belastingdienst zendt de loongegevens door naar verweerder, waarna verweerder de loongegevens per individuele werknemer opslaat in haar polisadministratie, als bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Aldus is de polisadministratie leidend bij de vaststelling van het dagloon.
7. Deze systematiek is ook weergegeven in artikel 2 van de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018 (Beleidsregels polisgegevens). In de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregels polisgegevens wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Gegeven ontbreekt
Als in de polisadministratie gegevens ontbreken die nodig zijn om de uitkering (tijdig) te kunnen vaststellen, zal UWV op een andere manier aan die gegevens moeten komen. UWV doet hiervoor nader onderzoek en gebruikt dan de hieruit verkregen gegevens. Hierbij kan worden gedacht aan:
[…]
4. Overige ontbrekende gegevens. In de polisadministratie kunnen gegevens over een of meerdere tijdvakken ontbreken, terwijl die gegevens – gelet op de overige beschikbare gegevens – wel aanwezig hadden moeten zijn. […]
Nader onderzoek
[…]
In situaties waarin UWV het benodigde gegeven niet kan halen uit de bronnen waarover UWV beschikt, zal UWV alsnog nadere uitvraag doen. UWV zal de nadere uitvraag doen bij degene die het beste opheldering kan geven over het ontbreken of de juistheid van het benodigde gegeven.”
8. Krachtens artikel 3 van de Beleidsregels polisgegevens gebruikt verweerder, indien is vastgesteld dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gegevens uit een andere bron. In de toelichting bij artikel 3 van de Beleidsregels polisgegevens wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Artikel 3

Als UWV heeft vastgesteld dat een gegeven in de polisadministratie niet kan worden gebruikt, zal UWV niet van dat gegeven in de polisadministratie uitgaan. Hierbij kunnen de volgende situaties worden onderscheiden:
a. UWV heeft het gegronde vermoeden dat een gegeven onjuist is;
b. de werknemer toont aan dat een gegeven onjuist is;
c. het gegeven kan niet zonder aanvullende informatie worden gebruikt.
a. UWV heeft het gegronde vermoeden dat een gegeven onjuist is
UWV gaat in principe uit van de juistheid van de gegevens die de werkgever heeft aangegeven en die in de polisadministratie zijn opgenomen. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen – in hun onderlinge samenhang bezien – redelijkerwijs niet juist kunnen zijn. In dergelijke gevallen zal UWV via nader onderzoek nagaan of de opgegeven gegevens juist zijn. Is dat niet het geval, dan zal UWV uitgaan van de uit het onderzoek verkregen gegevens.”
Nader onderzoek
9. In onderhavige zaak is verweerder gebleken dat relevante gegevens inzake de referteperiode van 1 maart 2020 tot 1 maart 2021 ontbraken in de polisadministratie, althans dat die gegevens niet bruikbaar waren, gelet op de uitspraak van de kantonrechter van 5 juli 2021. Verweerder heeft vervolgens nader onderzoek ingesteld, bestaande uit het opvragen bij [bedrijf] van de ontbrekende gegevens. Uitgaande van deze uitspraak en bij gebreke van door [bedrijf] verstrekte en bruikbare gegevens, heeft verweerder de wel aanwezige informatie uit de polisadministratie (vanaf april 2021) gebruikt en zelf een berekening gemaakt. Voor de rechtbank is deze handelswijze niet te volgen en is van een deugdelijke uitvoering van de onderzoeksplicht - in de zin van de Beleidsregels polisgegevens - geen sprake. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Motivering en zorgvuldige voorbereiding
10. In het bestreden besluit I, zoals gewijzigd met het bestreden besluit II, is niet, althans onvoldoende gemotiveerd waarom verweerder de uitspraak van de kantonrechter van 5 juli 2021 tot uitgangspunt heeft genomen bij de berekening van het dagloon en waarom de gegevens uit die uitspraak over de feitelijk gewerkte uren en het salaris door verweerder zijn geëxtrapoleerd naar de referteperiode 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021. Deze zaak betrof immers alleen een vordering tot achterstallig loon over de maanden maart en april 2021 en tot betaling van het volledige salaris vanaf mei 2021. Daarbij komt dat eiseres de vaststelling van het dagloon over de referteperiode gemotiveerd heeft betwist, met verwijzing naar de salarisspecificaties en de jaaropgave over 2020. In beroep is door eiseres verder de beschikking van de kantonrechter van 30 augustus 2022 inzake de ontslagzaak overgelegd. Uit de beschikking van 30 augustus 2022 volgt dat de kantonrechter als vaststaand feit, tussen eiseres en [bedrijf] , heeft aangenomen dat eiseres op basis van een 25-urige werkweek een salaris van € 1.201,00 bruto per maand heeft verdiend. Voor de vaststelling van de transitievergoeding is de kantonrechter daarom uitgegaan van het overeengekomen loon € 1.201,00 bruto per maand, aangezien eiseres dat loon gedurende het grootste deel van haar arbeidsovereenkomst heeft genoten. Waarom verweerder daar ook niet van is uitgegaan blijft onduidelijk en wordt ook in het verweerschrift niet nader toegelicht. Dit klemt temeer, nu de door [bedrijf] over 2020 aangeleverde gegevens volgens verweerder niet bruikbaar waren voor de vaststelling van het dagloon.
11. Bovenstaande had voor verweerder aanleiding moeten zijn voor gedegen nader onderzoek, waarbij (de informatie van) eiseres had moeten worden betrokken. Eiseres is bij uitstek degene die het beste opheldering kon geven over het ontbreken of de juistheid van het benodigde gegevens. Het is voor de rechtbank niet goed te begrijpen dat verweerder daarvan heeft afgezien, om vervolgens op grond van onjuiste vooronderstellingen en gebrekkige informatie een berekening te maken van het dagloon. Gelet op het (financiële) belang dat eiseres heeft bij een correcte dagloonberekening is een dergelijke handelswijze en besluitvorming onzorgvuldig. Dat eiseres een beroep kan doen op een toeslag ter aanvulling van haar uitkering doet hieraan niet af.

Conclusie en gevolgen

12. Het voorgaande betekent dat bestreden besluit I, zoals gewijzigd bij bestreden besluit II, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het beroep wordt gegrond verklaard en het besluit wordt vernietigd.
13. De rechtbank dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. Zoals overwogen heeft de kantonrechter in de beschikking van 30 augustus 2022 de tussen eiseres en [bedrijf] gesloten arbeidsovereenkomst als vaststaand feit aangenomen. Op basis van deze arbeidsovereenkomst heeft eiseres een 25-urige werkweek gehad met een salaris van € 1.201,00 bruto per maand. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen ziet de rechtbank aanleiding om ook in onderhavige zaak, bij gebreke van andere valide gegevens, voor de vaststelling van het dagloon uit te gaan van dit feit. Te meer, nu dit wordt ondersteund door de door eiseres overgelegde salarisspecificaties en de jaaropgave.
14. In dit geval kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, nu een nieuwe dagloonberekening zal moeten worden opgesteld. Verweerder wordt daarom opgedragen om, met hiervoor genoemde aanwijzing onder 13, een nieuw besluit te nemen.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond
;
- vernietigt het besluit van 26 juli 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aanwijzing van de rechtbank;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van €51,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4388.