ECLI:NL:RBZWB:2025:1972

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/10429
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 5.138, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is en vermindert deze tot € 4.821. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 2.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 22 maanden is overschreden, wat volledig voor rekening van de inspecteur komt. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.138 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 34 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
De rechtbank heeft beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag te hoog en dient te worden verminderd tot € 4.821. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en op een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz GLE 350 D 4Matic (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 9 december 2015 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [B.V.] Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs van de auto € 99.642 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 40.242. De historische bruto bpm bedraagt € 25.639 waarbij uit is gegaan van een CO2-uitstoot van 187 g/km. In het taxatierapport is een schadebedrag opgenomen van € 33.966,76 waarvan € 24.092 (71%) ten laste van de handelsinkoopwaarde is gebracht. De handelsinkoopwaarde na schade is daarom vastgesteld op € 16.150.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 103.792 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 38.390. Verder heeft DRZ schade geconstateerd van € 921 waarvan 84%, zijnde € 771 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde bedraagt na schade € 37.619. Verder is DRZ, evenals belanghebbende, de historische bruto bpm vastgesteld op € 25.639.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en de bruto historische Bpm van DRZ ten grondslag gelegd van de naheffingsaanslag.
4.4.
Tot de gedingstukken behoort een stuk, ‘Raadplegen RDW Voertuigbeeld’ met de kenmerken van de auto. Hierin is vermeld dat de CO2-uitstoot van de auto 187 g/km is.

Motivering

Historische nieuwprijs
4.5.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de historische nieuwprijs te laag vastgesteld en niet in overeenstemming met de netto cataloguswaarde. Volgens belanghebbende dient de historische nieuwprijs te worden vastgesteld op € 107.431, uitgaande van een netto catalogusprijs van € 67.597 zoals vastgesteld door DRZ. Ter motivering van zijn standpunt heeft belanghebbende onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023. [1]
4.6.
De inspecteur heeft gesteld dat het arrest van 22 december 2023 niet van toepassing is omdat in die zaak de netto cataloguswaarde en de handelsinkoopwaarde niet in geschil waren. Volgens de inspecteur is DRZ uitgegaan van een CO2-uitstoot van 180 g/km in plaats van 187 g/km. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur verwezen naar de uitspraken van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [2] . Volgens de inspecteur volgt uit deze uitspraken dat een afwijking in de CO2-uitstoot ook invloed heeft op de netto catalogusprijs van de auto. De inspecteur betwist daarom de netto cataloguswaarde en de handelsinkoopwaarde van de auto.
4.7.
De rechtbank volgt de hierboven genoemde betwisting van de inspecteur niet. Vast staat dat van de auto zelf geen Nederlandse catalogusprijs bestaat. In artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm staat dat als een Nederlandse catalogusprijs niet bekend is, de catalogusprijs door vergelijking wordt bepaald. [3] Ter zitting heeft de inspecteur gesteld dat de koerslijst Xray volgens hem onjuist is, maar heeft geen andere, beter vergelijkbare referentieauto ingebracht. Aangezien belanghebbende aan wenst te sluiten bij de vergelijking van DRZ met deze referentieauto, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij het bepalen van de catalogusprijs niet uit te gaan van de netto catalogusprijs van deze referentieauto van € 67.597. Vermeerderd met BTW van € 14.195 en een historische bruto Bpm van € 25.629, zoals bepleit door belanghebbende, stelt de rechtbank de historische nieuwprijs van de auto vast op € 107.431. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
Waardevermindering in verband met schade
4.9.
Belanghebbende heeft ter zitting haar standpunt ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid van DRZ ingetrokken. Belanghebbende is echter van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Volgens belanghebbende mag de omstandigheid dat de auto voorafgaand aan de hertaxatie deels is hersteld geen belemmering zijn om de schade, aan de hand van de foto’s in het taxatierapport van belanghebbende, in aanmerking te nemen. Belanghebbende wijst verder naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade.
4.10.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en ‘echte schade’ en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur en de rechtbank zijn niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. De rechtbank verwerpt daarom dit beroepsgrond van belanghebbende.
Hoogte naheffingsaanslag
4.12.
Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag als volgt dient te worden verminderd.
Historische nieuwprijs
€ 107.431
Handelsinkoopwaarde
€ 37.619
Afschrijving
€ 66.812
Bruto historische Bpm (A)
€ 25.639
Afschrijvingspercentage (B)
64,9831%
Afschrijving
€ 16.662
(100% -/- B) x A
Verschuldigde Bpm
€ 8.977
Voldaan op aangifte
€ 4.156
Naheffing
€ 4.821
Belastingrente
4.13.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Immateriële schadevergoeding
4.14.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.15.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 17 juni 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 46 maanden verstreken.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 22 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 28 maanden heeft geduurd en daarmee 22 maanden te lang, komt de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.821 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.