ECLI:NL:RBZWB:2025:1923
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kostenvergoeding in bezwaar en immateriële schadevergoeding in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 444.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 412.000. De rechtbank oordeelt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag was vastgesteld. De heffingsambtenaar had ten onrechte gerekend met het tarief van 2023 in plaats van het tarief van 2024. De rechtbank stelt de kostenvergoeding vast op € 1.422,26, bestaande uit € 1.294 voor rechtsbijstand en € 128,26 voor het taxatierapport.
Daarnaast maakt de belanghebbende aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert echter dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, waardoor de belanghebbende geen recht heeft op deze schadevergoeding. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en wijzigt deze naar het vastgestelde bedrag. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte tariefstelling bij kostenvergoedingen in bezwaarprocedures en de rol van de rechtbank in het beoordelen van dergelijke geschillen.