ECLI:NL:RBZWB:2025:1923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/3154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding in bezwaar en immateriële schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 444.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 412.000. De rechtbank oordeelt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag was vastgesteld. De heffingsambtenaar had ten onrechte gerekend met het tarief van 2023 in plaats van het tarief van 2024. De rechtbank stelt de kostenvergoeding vast op € 1.422,26, bestaande uit € 1.294 voor rechtsbijstand en € 128,26 voor het taxatierapport.

Daarnaast maakt de belanghebbende aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert echter dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, waardoor de belanghebbende geen recht heeft op deze schadevergoeding. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en wijzigt deze naar het vastgestelde bedrag. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte tariefstelling bij kostenvergoedingen in bezwaarprocedures en de rol van de rechtbank in het beoordelen van dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 444.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Goirle voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende voor het jaar 2023 is daarbij vastgesteld op € 412.000. De heffingsambtenaar heeft daarbij een kostenvergoeding van in totaal € 720,26 toegekend, zijnde € 592 voor verleende rechtsbijstand en € 128,26 voor het taxatierapport.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de kostenvergoeding voor de bezwaarfase naar de juiste hoogte is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft de heffingsambtenaar ook beslist dat de waarde van de woning van belanghebbende wordt verlaagd naar een bedrag van € 412.000. Belanghebbende heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
3. De rechtbank is van oordeel dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Kostenvergoeding voor de bezwaarfase
4. Belanghebbende stelt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase niet juist is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende namelijk ten onrechte gerekend met het tarief van 2023 in plaats van het tarief van 2024. De heffingsambtenaar is het daarmee eens. De rechtbank volgt partijen hierin en zal de kostenvergoeding opnieuw vaststellen. Gelet op een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [2] hanteert de rechtbank daarbij voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase een waarde van € 647 per punt. De kostenvergoeding bedraagt dan in totaal € 1.422,26, zijnde € 1.294 [3] voor de kosten van rechtsbijstand en € 128,26 voor het taxatierapport.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende op 4 april 2023 ontvangen. Het geschil over de belastingheffing (de hoofdzaak) is geëindigd met de uitspraak op bezwaar. In beroep is alleen de kostenvergoeding nog in geschil. De redelijke termijn is daarom op 30 januari 2024 geëindigd. [4] De redelijke termijn van twee jaar is dus niet overschreden. Belanghebbende heeft geen recht op een immateriële schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding. De rechtbank stelt de kostenvergoeding voor bezwaar vast op € 1.422,26.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 113,38 [5] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de kostenvergoeding juist is berekend. Daarbij heeft de rechtbank een factor 0,25 toegepast, aangezien het moment waarop de heffingsambtenaar het besluit heeft genomen in 2024 is gelegen. [6] De rechtbank ziet, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025 [7] , geen aanleiding om de factor 0,25 achterwege te laten. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
6.2.
De rechtbank acht zich als bestuursrechter niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan (proces)kostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [8]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- wijzigt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase naar een bedrag van € 1.422,26;
- wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 113,38 aan proceskosten voor de beroepsfase aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 4 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.2 punten (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting) van € 647 per punt, een wegingsfactor 1 (gemiddeld).
4.Vgl. Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.
5.1 punt van € 907, een wegingsfactor 0,5 (licht) en een factor 0,25.
6.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ.
8.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156.