ECLI:NL:RBZWB:2025:180
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in relatie tot de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 1 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning, vastgesteld op € 277.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en een taxateur van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de waarde maximaal € 241.000 kan zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 277.000. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoningen vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
Daarnaast wordt het gelijkheidsbeginsel besproken. Belanghebbende stelt dat de waarde van een vergelijkbare woning lager is, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van identieke woningen en dat de beroepsgrond niet slaagt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.