ECLI:NL:RBZWB:2025:1668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/2109, 23/12417 en 23/12418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) door belanghebbende B.V.

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025, worden de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt drie zaken met de zaaknummers 23/2109, 23/12417 en 23/12418, die betrekking hebben op naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd van respectievelijk € 10.332, € 5.687 en € 6.111, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank heeft de beroepen op 11 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag in zaaknummer 23/12417 terecht is opgelegd, maar dat de naheffingsaanslagen in de andere twee zaken moeten worden verminderd. De rechtbank stelt de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde vast, en concludeert dat de verschuldigde Bpm in zaaknummer 23/2109 € 7.238 bedraagt en in zaaknummer 23/12418 € 5.721. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding van € 500 aan belanghebbende in beide zaken, en tot vergoeding van proceskosten. De rechtbank wijst erop dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken is overschreden, wat aanleiding geeft tot de schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2109, 23/12417 en 23/12418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. Lammers),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 2 maart 2023 en 22 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van respectievelijk € 10.332 (zaaknummer 23/2109), € 5.687 (zaaknummer 23/12417) en € 6.111 (zaaknummer 23/12418). Gelijktijdig is bij beschikking € 16 en € 1 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag in zaaknummer 23/12417 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. De naheffingsaanslagen in zaaknummers 23/2109 en 23/12418 moeten wel worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

Zaaknummer 23/2109
3. Belanghebbende heeft op 1 april 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Skoda Kodiaq met [VIN-nummer 1] en een bedrag aan Bpm voldaan van € 8.065.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 22 maart 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 31.614, gebaseerd op een koerslijst van AutotelexPro. De taxateur heeft een schadebedrag van € 3.779 geconstateerd en daarvan € 3.579 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 3.350 wegens ‘geen oordeel tellerstand RDW’ op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 24.685.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 8 april 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 46.836 aan de hand van een marktonderzoek met vier referentievoertuigen. De hertaxateur heeft een waardevermeerdering van € 5.000 in aanmerking genomen omdat de auto een 2.0TSI motor heeft en de referentievoertuigen een 1.5TSI motor hebben. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 18.397 op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel omdat deze gunstiger is. Met dagtekening 3 juni 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 10.332.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
3.4.
De bewijslast voor de hoogte van de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. Belanghebbende is zijn taxatierapport uitgegaan van een koerslijst van AutotelexPro met een referentievoertuig met een 1.5 TSI motor.
3.5.
De inspecteur stelt dat de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde te laag is omdat de auto een 2.0 TSI motor heeft. DRZ is ook uitgegaan van referentievoertuigen met een 1.5 TSI motor maar heeft daar vervolgens een waardevermeerdering aan toegekend van € 5.000. De inspecteur heeft ter onderbouwing van haar stelling een nader stuk ingediend met advertenties van drie referentievoertuigen met een 2.0 TSI motor. De gemiddelde vraagprijs van deze drie referentievoertuigen is € 52.633. De drie referentievoertuigen zijn weliswaar een jaar jonger dan de auto van belanghebbende, de rechtbank is echter van oordeel dat de inspecteur daarmee de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde voldoende gemotiveerd heeft betwist. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat DRZ is uitgegaan van referentievoertuigen die als nieuw moeten worden aangemerkt. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij nu de referentievoertuigen uit de nadere stukken van de inspecteur een kilometerstand hebben van respectievelijk 4.069, 23.973 en 27.079 wat aanzienlijk hoger is dan de referentievoertuigen die bij de hertaxatie door DRZ zijn gebruikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de handelsinkoopwaarde door de inspecteur terecht is vastgesteld op € 46.836.
Historische nieuwprijs
3.6.
Belanghebbende stelt dat de historische nieuwprijs moet worden verhoogd vanwege de afwijkende CO2-uitstoot. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat ze haar stelling met betrekking tot de trekhaak intrekt zodat beide partijen, naar de rechtbank begrijpt, uitgaan van dezelfde netto catalogusprijs.
3.7.
Voor dat geval ziet de rechtbank geen aanleiding om belanghebbende niet te volgen in haar standpunt en stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 61.200 zoals door belanghebbende bepleit. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [1]
Waardevermindering wegens schade
3.8.
Volgens belanghebbende is bij de onderhavige auto sprake van een jonge auto uit het duurdere segment. Dit betekent in de ogen van belanghebbende dat iedere schade te kwalificeren is als meer dan normale gebruikersschade. Kopers verwachten immers bij een jonge auto dat deze in nieuwstaat verkeert, aldus belanghebbende. Verder verwijst belanghebbende naar de foto’s in het taxatierapport.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de door haar gestelde schade en daaruit voortvloeiende waardevermindering niet aannemelijk heeft gemaakt. De algemene stelling van belanghebbende volgt de rechtbank niet en voorts volgt uit het taxatierapport, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
3.10.
De stelling van belanghebbende dat de beperking van de schadeaftrek tot 72% niet als uitgangspunt mag worden genomen hoeft dan geen behandeling meer.
Geen oordeel kilometerstand
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand. De rechtbank overweegt dat voor een vermindering slechts plaats is als er gerede twijfel is aan de juistheid van de kilometerstand. Feiten en omstandigheden die aan dergelijke twijfel grond geven, heeft belanghebbende niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
Hoogte naheffingsaanslag
3.12.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 61.200 en de handelsinkoopwaarde op € 46.836. De historische bruto Bpm bedraagt € 19.997 zodat de verschuldigde Bpm € 15.303 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 8.065 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 7.238. Dit is gunstiger dan toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om op andere gronden de forfaitaire afschrijvingstabel toe te passen. Verder komt de rechtbank niet toe aan een beroep op interne compensatie nu dat beroep is gedaan met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarde en de rechtbank de inspecteur daarin heeft gevolgd.
Zaaknummer 23/12417
4. Belanghebbende heeft op 26 september 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi Q8 4.0 TFSI RS Q8 quattro met [VIN-nummer 2] en een bedrag aan Bpm voldaan van € 28.064.
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 19 september 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 133.115, gebaseerd op een koerslijst van Eurotax. De taxateur heeft een schadebedrag van € 6.221 geconstateerd en daarvan € 6.021 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 3.800 wegens ‘geen oordeel tellerstand RDW’ op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en een bedrag van € 9.984 wegens een huurverleden. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 113.310.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 3 oktober 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 132.859 eveneens aan de hand van een koerslijst van Eurotax. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
4.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 33.751. Met dagtekening 16 maart 2023 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.687.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.4.
Beide partijen zijn uitgegaan van een koerslijst van Eurotax. De bewijslast voor de hoogte van de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende
De inspecteur stelt dat de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde te laag is omdat niet aannemelijk is dat beide koerslijsten van Eurotax de juiste handelsinkoopwaarde weergeeft. De inspecteur stelt dat de handelsinkoopwaarde om onduidelijke redenen niet de juiste handelsinkoopwaarde weergeeft. Primair bepleit zij een handelsinkoopwaarde van € 262.063 gelet op de inkoopfactuur en subsidiair € 177.514 op basis van de koerslijst van AutotelexPro die bij het rapport van DRZ is gevoegd. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een nader stuk ingediend met twee referentievoertuigen uit hetzelfde bouwjaar als de auto, met een vraagprijs van € 159.995 en € 199.950.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde voldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de door beide taxateurs vastgestelde handelsinkoopwaardes aan de koerslijst van Eurotax tot een laag bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat de referentievoertuigen die door de inspecteur zijn aangebracht een Urban betreffen die een hogere waarde hebben. De auto van belanghebbende was op het moment van aankoop nog geen Urban en is later omgebouwd.
De rechtbank verwerpt deze stelling van belanghebbende nu op de aankoopfactuur van de auto staat vermeld “Audi RSQ8 Urban Automotive”. Daaruit blijkt dat de auto op het moment van aankoop en op het moment van het doen van aangifte reeds een Urban uitvoering was.
4.6.
De rechtbank acht het in dit geval redelijk om aan te sluiten bij de koerslijst van AutotelexPro die tot de stukken behoort. Deze koerslijst vermeldt een handelsinkoopwaarde van € 177.514 wat de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt.
4.7.
Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 177.514 komt de rechtbank tot de conclusie dat, ook al zouden alle overige standpunten van belanghebbende worden gevolgd, dit niet kan leiden tot een verlaging van de naheffingsaanslag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag en de belastingrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Immateriële schadevergoeding
4.8.
Belanghebbende heeft op 3 februari 2025 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 23 maart 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 25 maart 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond één maand overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond negen maanden heeft geduurd en daarmee drie maanden te lang komt dit bedrag volledig voor rekening van de inspecteur.
Zaaknummer 23/12418
5. Belanghebbende heeft op 11 oktober 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi Q7 4.0 TFSI SQ7 met [VIN-nummer 3] en een bedrag aan Bpm voldaan van € 21.369.
5.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 29 september 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 92.505, gebaseerd op een koerslijst van Eurotax. De taxateur heeft een schadebedrag van € 9.046 geconstateerd en daarvan € 8.796 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 3.800 wegens ‘geen oordeel tellerstand RDW’ op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en een bedrag van € 6.938 wegens een huurverleden. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 72.971.
5.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 19 oktober 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 91.370 eveneens aan de hand van een koerslijst van Eurotax. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
5.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 27.480. Met dagtekening 27 januari 2023 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 6.111.
Afschrijvingsmethode/schade
5.4.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [2]
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aan de hand van het taxatierapport en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De taxatiemethode vindt daarom geen toepassing en dus komt de rechtbank ook niet toe aan de stelling van de inspecteur dat het taxatierapport niet bruikbaar is. De stelling van belanghebbende dat onvoldoende rekening is gehouden met het huurverleden van de auto volgt de rechtbank evenmin. Met de enkele verwijzing naar het kentekenbewijs van de auto is nog niet aannemelijk gemaakt dat de auto daadwerkelijk als huurauto is gebruikt, zodat het huurverleden ook niet aannemelijk is gemaakt.
Handelsinkoopwaarde
5.6.
Beide partijen zijn voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto uitgegaan van een koerslijst van Eurotax. Tussen partijen is niet in geschil dat deze auto voorkomt op deze koerslijst zodat belanghebbende zich daarop mag beroepen. De bewijslast voor de hoogte van de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. De inspecteur is van mening dat de handelsinkoopwaarde te laag is vastgesteld gelet op de inkoopfactuur waarop een aankoopbedrag van € 95.873,94 staat vermeld.
5.7.
Ter zitting zijn partijen het er over eens geworden dat in de auto een geluidssysteem van Bang en Olufsen aanwezig is en dat er meerdere verstelbare stoelen met geheugen in de auto zitten waar de hertaxateur van DRZ geen rekening mee had gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden aangesloten bij de handelsinkoopwaarde zoals door belanghebbende is bepleit. De inspecteur heeft de hoogte daarvan onvoldoende gemotiveerd betwist met hetgeen zij heeft aangevoerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de handelsinkoopwaarde niet veel afwijkt van de inkoopprijs. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde daarom vast op € 92.505. Aangezien deze handelsinkoopwaarde hoger is dan de handelsinkoopwaarde waar de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag vanuit is gegaan slaagt het beroep op interne compensatie niet.
Geen oordeel kilometerstand
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand. De rechtbank overweegt dat voor een vermindering slechts plaats is als er gerede twijfel is aan de juistheid van de kilometerstand. Feiten en omstandigheden die aan dergelijke twijfel grond geven, heeft belanghebbende niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
Historische nieuwprijs
5.9.
Belanghebbende stelt dat de historische nieuwprijs moet worden verhoogd vanwege de afwijkende CO2-uitstoot. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat met betrekking tot de netto catalogusprijs kan worden aangesloten bij belanghebbende.
5.10.
Voor dat geval ziet de rechtbank geen aanleiding om belanghebbende niet te volgen in zijn standpunt en stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 201.322 zoals door belanghebbende bepleit. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [3]
Hoogte naheffingsaanslag
5.11.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 201.322 en de handelsinkoopwaarde op € 92.505. De historische bruto Bpm bedraagt € 58.958 zodat de verschuldigde Bpm € 27.090 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 21.369 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 5.721.
Immateriële schadevergoeding
5.12.
Belanghebbende heeft op 3 februari 2025 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 30 januari 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 25 maart 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond twee maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 11 maanden heeft geduurd en daarmee vijf maanden te lang komt dit bedrag volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep met zaaknummer 23/12417 is ongegrond. De beroepen met zaaknummers 23/2109 en 23/12418 zijn gegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht in beide zaken terug. Ook heeft belanghebbende in zaaknummers 23/12417 en 23/12418 recht op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
6.1.
Omdat de beroepen in zaaknummers 23/2109 en 23/12418 gegrond zijn, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.
De rechtbank acht geen samenhang aanwezig zodat de vergoeding per zaak zal worden toegekend.
6.2.
Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding in zaaknummer 23/12417 wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [5] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur moet deze kosten vergoeden.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding niet is gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.238;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van € 3.108;
  • draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan haar te vergoeden;
  • verklaart het beroep in
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • verklaart het beroep in
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.721;
  • vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van € 3.108;
  • draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan haar te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.18

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
4.Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
5.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
6.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.