In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025, worden de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt drie zaken met de zaaknummers 23/2109, 23/12417 en 23/12418, die betrekking hebben op naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd van respectievelijk € 10.332, € 5.687 en € 6.111, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank heeft de beroepen op 11 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag in zaaknummer 23/12417 terecht is opgelegd, maar dat de naheffingsaanslagen in de andere twee zaken moeten worden verminderd. De rechtbank stelt de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde vast, en concludeert dat de verschuldigde Bpm in zaaknummer 23/2109 € 7.238 bedraagt en in zaaknummer 23/12418 € 5.721. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding van € 500 aan belanghebbende in beide zaken, en tot vergoeding van proceskosten. De rechtbank wijst erop dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken is overschreden, wat aanleiding geeft tot de schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.