ECLI:NL:RBZWB:2025:1597
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juni 2024 beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.767. Tevens werd er € 167 belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze aanslag, waarbij zij stelt dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 waren de belanghebbende en haar gemachtigde niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelt dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden.
De rechtbank concludeert dat de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Belanghebbende ontving sinds 2021 een ziektewetuitkering van het UWV en had in 2022 geen ander inkomen. De rechtbank oordeelt dat de ziektewetuitkering van belanghebbende moet worden aangemerkt als inkomen uit vroegere arbeid, en niet als inkomen uit tegenwoordige arbeid, omdat belanghebbende dit niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat het vertrouwen dat belanghebbende ontleent aan de behandeling van haar aangifte in het voorgaande jaar niet voldoende is om te concluderen dat de inspecteur haar standpunt ook in de toekomst zal volgen.
Wat betreft het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank vast dat het onderscheid tussen zelfstandigen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering en belanghebbende, die een ziektewetuitkering ontvangt, voortvloeit uit de wetgeving. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en het onderscheid gerechtvaardigd is. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet worden verminderd en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.