ECLI:NL:RBZWB:2025:1541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
BRE 23/8977 en 23/8978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/8977 en 23/8978, waarbij de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst ongegrond zijn verklaard. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2016. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die op 3 april 2019 waren opgelegd, maar pas op 20 januari 2023 bezwaar gemaakt, wat ruim buiten de bezwaartermijn viel. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd en dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank concludeert dat de verzoeken om ambtshalve vermindering ook terecht zijn afgewezen, omdat deze na de vijfjaarstermijn waren ingediend. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslagen, en de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren blijft in stand. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/8977 en 23/8978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. L.J. de Rijke),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar en beslissingen op verzoeken om ambtshalve vermindering van de inspecteur van 30 juni 2023. De beroepen zien op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2016 met aanslagnummers [BSN].H.66.01 en [BSN].W.66.01.4.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 3 april 2019 een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen een verzuimboete (de boetebeschikking) opgelegd en belastingrente (de belastingrentebeschikking) in rekening gebracht. De inspecteur heeft met dezelfde dagtekening ook een aanslag Zvw 2016 vastgesteld en daarbij bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 januari 2023, ontvangen door de inspecteur op 23 januari 2023, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016. De inspecteur heeft naar aanleiding daarvan op 30 juni 2023 twee beslissingen genomen: (i) hij heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) hij heeft besloten om de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 niet ambtshalve te verminderen, vanwege overschrijding van de vijfjaarstermijn. Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om de bezwaarfase ten aanzien van de ambtshalve beslissing over te slaan en deze deel uit te laten maken van deze beroepsprocedure.
1.3.
De rechtbank heeft beroepen op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Verder beoordeelt de rechtbank of de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht zijn afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Verder heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen vanwege overschrijding van de vijfjaarstermijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde van 1 februari 2016 tot 15 september 2020 op [adres 1] in Marokko. Daarvoor en daarna woonde hij in Nederland.
3.1.
Belanghebbende heeft bij zijn emigratie naar Marokko [adres 2] te Marokko doorgegeven aan de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). In het systeem Beheer van Relatie (BVR) van de Belastingdienst stond belanghebbende van 1 februari 2016 tot 15 september 2020 geregistreerd op het adres dat belanghebbende heeft doorgegeven aan de BRP.
3.2.
Belanghebbende is uitgenodigd om aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 te doen. De uitnodiging is gedagtekend 28 februari 2017 en geadresseerd aan belanghebbende op [adres 2], Marokko. De inspecteur heeft op 29 maart 2017 een verzoek ontvangen tot uitstel voor het doen van de aangifte IB/PVV 2016. Het betreft een verzoek via de ‘Becon’ regeling. De termijn voor het doen van aangifte IB/PVV 2016 is naar aanleiding van het uitstelverzoek verlengd tot 1 mei 2018. Na afloop van die termijn is belanghebbende herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte. De herinnering en de aanmaning zijn geadresseerd aan hetzelfde adres in Marokko.
3.3.
De inspecteur heeft ambtshalve met dagtekening 3 april 2019 de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de boete- en belastingrentebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd. De aanslagbiljetten, met de daarin vervatte beschikkingen, zijn geadresseerd aan belanghebbende op [adres 2], Marokko.
3.4.
De inspecteur heeft verzendrapportages overgelegd van de verzending van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016.
3.5.
Belanghebbende heeft een gestempelde verklaring van het hoofd van de gemeente Selouane te Marokko met dagtekening 19 juni 2023 overgelegd, waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:
“Verklaart dat de operatie van toewijzing van adressen en nummers in de wijken en straten in gemeente Selouane in de provincie Nador waaronder de [wijk] thans gaande is in het kader van modernisering en vernieuwing ten einde de bezorging van post te garanderen.”

Motivering

Zijn de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daartoe voert belanghebbende aan dat de adressering op de aanslagbiljetten onjuist is, dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagbiljetten aan hem zijn verzonden en dat hij de aanslagbiljetten ook nooit heeft ontvangen.
Adressering
5. De rechtbank stelt voorop dat een onjuiste adressering in beginsel voor rekening van de inspecteur komt, tenzij de onjuiste adressering niet aan hem te wijten is. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de onjuiste adressering niet aan de inspecteur te wijten. Belanghebbende heeft [adres 2], Marokko doorgegeven toen hij emigreerde. De inspecteur mocht dan ook uitgaan van die schrijfwijze. Hiervoor maakt niet uit dat belanghebbende zich niet heeft ingeschreven als RNI (registratie niet ingezetene), maar dit adres alleen heeft doorgegeven als adres waar hij naar is geëmigreerd. Gesteld noch gebleken is dat er in dit geval aanleiding voor de inspecteur bestond om van het door belanghebbende doorgegeven adres af te wijken. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanslagbiljetten geadresseerd aan [adres 2], Marokko. De mogelijk verkeerde adressering komt voor rekening van belanghebbende.
Verzending
6. Belanghebbende betwist de verzending van het aanslagbiljet. Omdat belanghebbende de verzending van het aanslagbiljet betwist, dient de inspecteur die verzending aannemelijk te maken [2] . Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken dat, en aan welk, postvervoersbedrijf het desbetreffende stuk is aangeboden. [3] De inspecteur heeft daartoe verzendrapportages overgelegd.
6.1.
De door de inspecteur overgelegde verzendrapportages maken niet duidelijk of de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 ter verzending zijn aangeboden aan PostNL of aan SANDD. De inspecteur verklaart dat post naar het buitenland altijd (en uitsluitend) aan PostNL ter verzending wordt aangeboden. In de overeenkomst met SANDD staat opgenomen dat de bezorging alleen geldt voor binnenlandse post. Hiermee heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het poststuk met de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 aan PostNL is aangeboden [4] . De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende niet dat meer specifiek bewijs van de feitelijke verzending van de aanslagbiljetten noodzakelijk is. Hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd is voldoende om de feitelijke verzending van deze aanslagbiljetten aannemelijk te maken. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de inspecteur met de toezending van de aanslagbiljetten naar het adres van belanghebbende ook die aanslagen op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. De slotsom is dan ook dat beide aanslagbiljetten rechtsgeldig bekend zijn gemaakt aan belanghebbende. Al hetgeen belanghebbende voor het overige op het punt van de verzending heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Ontvangst
7. Als regel geldt dat de omstandigheid dat een poststuk is verzonden naar een juist adres (zie hiervoor onder 6 en 7.1), het vermoeden van ontvangst of aanbieding op dat adres rechtvaardigt. Het is aan belanghebbende om dat vermoeden te ontzenuwen.
7.1.
Belanghebbende stelt dat hij de aanslagbiljetten niet heeft ontvangen. Ter onderbouwing daarvan wijst belanghebbende op de verklaring van het hoofd van de gemeente Selouane te Marokko (zie 4.5), waaruit volgens belanghebbende blijkt dat een operatie van toewijzing van adressen en nummers in (onder meer) de [wijk] nodig was omdat de postbezorging in die wijk daarvoor niet was te garanderen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanslagbiljetten op het adres waaraan de aanslagbiljetten zijn geadresseerd ontzenuwd. De verklaring van het hoofd van de gemeente Selouane te Marokko is van 19 juni 2023. In de verklaring wordt een op dat moment gaande operatie beschreven. Uit de verklaring blijkt niet dat die operatie al in 2019 gaande was, noch dat de postbezorging op het adres van belanghebbende in 2019 niet te garanderen viel. Verder overweegt de rechtbank dat voor zover belanghebbende op de hoogte was van de omstandigheid dat de postbezorging op zijn adres in Marokko te wensen overliet, hij daarop actie had kunnen en moeten ondernemen. Immers, belanghebbende woonde in 2019 al zeker drie jaar in Marokko en hij moet hebben geweten dat hij nog openstaande aangifteverplichtingen in Nederland had, gelet op het gevraagde ‘Becon-uitstel’ naar aanleiding van de uitnodiging tot het doen van aangifte en de omstandigheid dat belanghebbende kennelijk € 30.000 aan loon uit dienstbetrekking heeft genoten, waarover een inhoudingsplichtige Zvw heeft afgedragen.
Tijdigheid bezwaar
8. Omdat de rechtbank aannemelijk acht dat de aanslagbiljetten zijn verzonden naar het juiste adres en belanghebbende er niet in is geslaagd om het vermoeden van ontvangst van de aanslagbiljetten te ontzenuwen, stelt de rechtbank vast dat de bezwaartermijn is gaan lopen op 4 april 2019 (de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet) en is geëindigd op 15 mei 2019. Belanghebbende heeft pas bij brief met dagtekening 20 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de daarbij behorende beschikkingen. Dat betekent dat belanghebbende ruim buiten de bezwaartermijn, en daarmee te laat, bezwaar heeft gemaakt.
8.1.
Belanghebbende stelt dat – als er al sprake is van verwijtbaarheid – er sprake is van geringe verwijtbaarheid, waardoor de termijnoverschrijding niet aan hem dient te worden toegerekend. Belanghebbende betoogt verder dat er sprake is van een zeer groot (financieel) belang bij de inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift en het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren om die reden disproportioneel is. De rechtbank ziet gelet op alle omstandigheden van het geval geen redenen voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Van geringe verwijtbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook is het financieel belang alleen onvoldoende om de bezwaren alsnog ontvankelijk te verklaren. De inspecteur heeft de bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen?
9. Een verzoek om ambtshalve vermindering dat na afloop van de vijfjaarstermijn is ingediend, moet in behandeling worden genomen als de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is. [5] De rechtbank heeft onder 8.1 geconcludeerd dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het te laat indienen van de bezwaren. Dit oordeel van de rechtbank is ook van overeenkomstige toepassing op de verzoeken om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de daarbij behorende boete- en belastingrentebeschikkingen in stand blijft. Verder zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslagen IB/PVV en Zwv 2016 en de daarbij behorende beschikkingen niet toe. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935 en Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885, rov. 3.4.2.
2.Hoge Raad 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1004.
3.Vgl. Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875 en Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:41.
4.Vgl. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 18 oktober 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3441.
5.Artikel 60 van de AWR in samenhang met artikel 6:11 van de Awb. Zie Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871.