ECLI:NL:RBZWB:2025:11

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
24/2641
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had voor de jaren 2017 tot en met 2020 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, alsook een belastingrentebeschikking van € 4 voor het jaar 2020. De belanghebbende was het niet eens met deze aanslagen en had in mei 2023 verzoeken om ambtshalve vermindering ingediend, die door de inspecteur werden afgewezen. De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende, die in de jaren 2017 tot en met 2020 in dienstbetrekking werkzaam was, geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij recht heeft op belastingteruggaaf. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur in het verleden weliswaar had toegezegd het loon te verlagen, maar dat dit niet leidt tot een vermindering van de aanslag. De rechtbank oordeelt verder dat de door de belanghebbende opgevoerde giften aan de Staat der Nederlanden niet als aftrekbare giften kunnen worden aangemerkt, omdat deze geen bevoordelingen uit vrijgevigheid zijn. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen in stand blijven en de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/2641 tot en met 24/2644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2020 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de aanslagen). Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 is aan belanghebbende een bedrag van € 4 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft in een schrijven van 22 mei 2023 aangegeven het niet eens te zijn met de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020.
1.3.
De inspecteur heeft het schrijven van belanghebbende van 22 mei 2023 aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020. De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering. De bezwaren van belanghebbende zijn afgewezen.
1.5.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De inspecteur heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het geheimhouden van de namen van degenen die namens de inspecteur op zitting zullen verschijnen.
1.7.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft het verzoek om geheimhouding van de namen van de inspecteurs toegewezen bij uitspraak van 18 november 2024. [1]
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en twee personen namens de inspecteur. De namen van degenen die namens de inspecteur zijn verschenen worden niet in deze uitspraak opgenomen vanwege de beslissing van de geheimhoudingskamer daarover (zie 1.7). De voorzitter van de geheimhoudingskamer heeft voorafgaand aan de zitting vastgesteld dat de personen die namens de inspecteur ter zitting optreden de personen zijn die zijn genoemd in de geheimgehouden mandaatbesluiten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen en de opgelegde belastingrentebeschikking terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is in de jaren 2017 tot en met 2020 in dienstbetrekking werkzaam en ontvangt loon.
4.1.
De definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020 zijn vastgesteld overeenkomstig de daaraan voorafgaande door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV.
4.2.
Belanghebbende heeft op 1 juni 2022 een hernieuwde aangifte voor het jaar 2017 ingediend. Belanghebbende heeft, in afwijking van oorspronkelijk ingediende aangifte, in de aangifte een gift met de omschrijving Staat der Nederlanden opgenomen ten bedrage van € 18.269.
4.3.
Belanghebbende heeft op 28 november 2022 herziene aangiften ingediend voor de belastingjaren 2017 tot en met 2020 waarbij, in afwijking van de oorspronkelijke aangiften, telkens een aftrekbare periodieke gift aan de Staat der Nederlanden is aangegeven. De volgende bedragen zijn in aftrek gebracht:

Jaar Bedrag Omschrijving

2017 € 19.468 Staat der Nederlanden
2018 € 21.365 Staat der Nederlanden
2019 € 20.750 Staat der Nederlanden
2020 € 18.105 Staat der Nederlanden
De in aftrek gebrachte bedragen betreffen de ingehouden bedragen aan loonheffing, premies volksverzekeringen en premies Zorgverzekeringswet.
4.4.
In de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is een belastbaar loon opgenomen van € 54.335 terwijl dit € 50.302 had moeten zijn. Daarnaast is een bedrag van € 18.269 als ingehouden loonheffingen in aanmerking genomen.

Motivering

Vooraf: verzoek tot verstrekken van zittingsaantekeningen
5. Belanghebbende heeft verzocht om de onbewerkte zittingsaantekeningen van de zitting op 22 november 2024 van de rechtbank te ontvangen om zo te kunnen controleren dat het proces-verbaal van de zitting een juiste weergave vormt van hetgeen ter zitting besproken is.
5.1.
De rechtbank heeft ter zitting aangegeven dit verzoek niet in te willigen. De rechtbank motiveert dat hierbij als volgt. Uit artikel 8:61 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de griffier aantekeningen maakt van het verhandelde ter zitting. In bepaalde gevallen maakt de griffier van de zitting een proces-verbaal op, waarin de aantekeningen van de griffier zijn uitgewerkt tot een duidelijk en leesbaar geheel. [2] De aan het proces-verbaal ten grondslag liggende (onbewerkte) zittingsaantekeningen vormen echter geen proces-verbaal in de zin van artikel 8:61 derde lid van de Awb. Voor het opvragen van de onbewerkte zittingsaantekeningen door belanghebbende in deze procedure bestaat dan ook geen wettelijke basis. Op verzoek van belanghebbende is ter zitting afgesproken dat een proces-verbaal van de zitting zal worden opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen verzonden en bevat een zakelijke weergave van wat er is besproken ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hiermee voldoende op de hoogte is gesteld van wat er is besproken ter zitting.
Belastingplicht belanghebbende
6. Ter zitting heeft belanghebbende door middel van een pleitnota zich op het standpunt gesteld dat er een verschil is tussen mensen en personen. Wanneer iemand zich identificeert als persoon heeft dat gevolgen voor diegene, zoals de verplichting om belasting te betalen. De verplichting om belasting te betalen geldt volgens belanghebbende niet voor een mens van vlees en bloed omdat het woord ‘mens’ niet voorkomt in de belastingwetgeving. Belanghebbende wenst dat de rechtbank ingaat op het standpunt dat hij als mens niet kan worden verplicht om belasting te betalen.
6.1.
Het door belanghebbende gemaakte onderscheid tussen een mens en een persoon leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat hij geen belasting is verschuldigd. Op belanghebbende is als inwoner van Nederland de Nederlandse wetgeving van toepassing, ongeacht of hij zich ermee kan verenigen dat in de Nederlandse wetteksten – waaronder de belastingwetgeving – de terminologie (natuurlijke) personen wordt gebruikt in plaats van het woord ‘mens’. De beroepsgrond slaagt niet.
Aanslag IB/PVV 2017
7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een belastingteruggaaf omdat bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 een te hoog bedrag aan loon in aanmerking is genomen (zie 4.4.). Ten aanzien van de loonheffingen stelt hij zich op het standpunt dat er daadwerkelijk € 18.269 aan loonheffing is ingehouden en dat dus terecht met dit bedrag rekening is gehouden in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017.
7.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De inspecteur heeft vastgesteld dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 (met dagtekening 22 mei 2023) is ingediend na de vijfjaarstermijn van artikel 45aa aanhef en letter a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Om die reden heeft de inspecteur het verzoek afgewezen. Echter, zoals ter zitting ook besproken blijkt uit het dossier dat de inspecteur in het verleden [3] ondubbelzinnig heeft toegezegd om het loon met € 4.033 te verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur in beginsel aan voornoemde toezegging gebonden. De rechtbank gaat daar echter in dit geval aan voorbij omdat volgens de aangifte op het hiervoor vermelde loonbestanddeel van € 4.033 een inhouding aan loonheffing van € 1.985 heeft plaatsgevonden. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat wanneer het loonbestanddeel uit het inkomen uit werk en woning wordt gehaald, ook de daarop betrekking hebbende loonheffing moet worden gecorrigeerd. Belanghebbende heeft geen begin van bewijs geleverd van zijn stelling dat het bedrag van € 18.269 aan loonheffingen daadwerkelijk bij hem is ingehouden. Gelet op wat hiervoor is overwogen ligt dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor de hand. Daarbij komt dat uit de door de inspecteur overgelegde gegevens [4] – die zijn ontvangen vanuit de werkgever van belanghebbende – eveneens een ingehouden loonheffing volgt van in totaal € 16.284. Het standpunt van belanghebbende dat € 18.269 aan loonheffing is ingehouden, slaagt niet. De rechtbank heeft berekend dat aanpassing van zowel het loon als de ingehouden loonheffingen in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 per saldo voor belanghebbende niet tot een teruggaaf van belasting zal leiden.
7.2.
Nu het verzoek om ambtshalve vermindering na de vijfjaarstermijn van artikel 45aa aanhef en letter a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is ingediend en de toezegging van de inspecteur niet tot een vermindering van de aanslag leidt is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 terecht afgewezen en is het beroep ongegrond.
Aanslagen IB/PVV 2018 tot en met 2020
8. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bedragen die hij in zijn herziene aangiften (zie 4.3) als gift aan de Nederlandse Staat heeft opgegeven in aftrek kunnen worden gebracht in de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2020. Belanghebbende stelt dat alle bedragen die aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) worden gegeven dienen te worden aangemerkt als aftrekbare giften.
8.1.
Op grond van artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Giften zijn ingevolge artikel 6.34 en 6.35 van de Wet IB 2001 aftrekbaar indien ze, voor zover hier van belang, worden voldaan aan instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001 (hierna: ANBI’s). Partijen zijn het erover eens dat de Staat der Nederlanden een ANBI is.
8.2.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van uit de wet voorvloeiende belastingen en heffingen van overheidsorganen geen sprake is van een bevoordeling uit vrijgevigheid. Bovendien volgt uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de voorganger van artikel 6.33, eerste lid, letter a, van de Wet IB 2001 dat belastingen en heffingen niet als “verplichte bijdragen” in de zin van artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 moeten worden gezien. [5] De door belanghebbende betaalde belastingen en premies komen daarom niet voor aftrek in aanmerking. [6] De bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 tot en met 2020 zijn dan ook terecht afgewezen.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
9. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020 in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. S. A. van Beijsterveldt, griffier, op 3 januari 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7885.
2.Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden, 30 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7470.
3.Brieven van de inspecteur van 21 oktober 2022 en 9 maart 2023.
4.Bijlage 23 van het verweerschrift.
5.Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, blz. 266 en Kamerstukken II 1989-1990, 21 335, nr. 3, blz. 2-3.
6.Zie bijv. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 maart 2024 ECLI:NL:RBZWB:2024:1716, Gerechtshof s’-Hertogenbosch 9 januari 2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:69 en Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1301, waarin het cassatieberoep op grond van artikel 80a Wet RO niet ontvankelijk is verklaard, Gerechtshof Den Haag 13 maart 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:550.