ECLI:NL:RBZWB:2024:1716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
BRE 23/813
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot giftenaftrek

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 tot en met 2021 heeft opgelegd. De inspecteur heeft de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij de belanghebbende verzocht om aftrek van uitgaven voor giften. De rechtbank concludeert dat de aanslagen niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd en dat de inspecteur terecht de giftenaftrek heeft geweigerd. De rechtbank wijst erop dat de door de belanghebbende opgevoerde bedragen geen giften zijn, maar wettelijke verplichtingen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/813, BRE 23/814 en BRE 23/2085 tot en met BRE 23/2092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 december 2022 en van 21 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2021 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd (de aanslagen) en bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente aan hem in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) naar de volgende bedragen:
Zaaknr.
Jaar
Soort
Dagtekening
Kenmerk
[kenmerk] .
Belasting/bijdrage
Rente
23/813
2017
IB/PVV
02-07-2019
H.76.01
€ 0
€ 0
23/814
2017
Zvw
02-07-2019
W.76.01.4
€ 0
€ 0
23/2085
2018
IB/PVV
29-08-2019
H.86.01
€ 0
€ 0
23/2086
2018
Zvw
29-08-2019
W.86.01.4
€ 649
€ 0
23/2087
2019
IB/PVV
16-10-2020
H.96.01
€ 3.068
€ 19
23/2088
2019
Zvw
16-10-2020
W.96.01.4
€ 1.371
€ 3
23/2089
2020
IB/PVV
25-06-2021
H.06.01
€ 936
€ 0
23/2090
2020
Zvw
25-06-2021
W.06.01.4
€ 850
€ 0
23/2091
2021
IB/PVV
04-06-2022
H.16.01
€ 7.110
€ 0
23/2091
2021
Zvw
04-06-2022
W.16.01.4
€ 1.841
€ 0
Tegelijk met de aanslag IB/PVV 2017 is bij beschikking een verlies uit werk en woning vastgesteld.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 februari 2023 de bezwaren van belanghebbende tegen de beslissingen om geen ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw (en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen) voor de jaren 2017 tot en met 2020 te verlenen, ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 december 2022 de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 29 januari 2024 om uitstel van de zitting verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief, door de rechtbank ontvangen op 5 februari 2024, een aantal vragen en verzoeken aan de rechtbank gericht.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld door zijn adviseur, [naam] , en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen niet naar te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de inspecteur terecht de opgevoerde bedragen aan giften niet in aftrek heeft toegelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen niet naar te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont in de onderhavige jaren in Nederland en drijft een onderneming.
3.1.
Aan belanghebbende zijn over onderhavige jaren aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd in overeenstemming met de door hem ingediende aangiften. Daarbij is geen giftenaftrek in aanmerking genomen.
Jaren 2017 tot en met 2020
3.2.
Met dagtekening 22 juli 2022 heeft belanghebbende over de jaren 2017 tot en met 2020 verzocht om aftrek van uitgaven voor giften naar de volgende bedragen:
Jaar
Bedrag
2017
€ 16.126,50
2018
€ 7.026,13
2019
€ 9.783,63
2020
€ 17.603,79
De als periodieke giften opgevoerde bedragen bestaan over de jaren 2017 tot en met 2020 uit verschuldigde dan wel betaalde IB/PVV en Zvw, gemeentelijke heffingen en/of waterschapsbelasting, motorrijtuigenbelasting, omzetbelasting, terug te betalen zorgtoeslag en verder uit verkeersboetes en facturen van de Kamer van Koophandel (KvK) voor het opvragen van uittreksels uit het handelsregister.
3.3.
De inspecteur heeft belanghebbendes verzoek (zie 3.2) aangemerkt als bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over voornoemde jaren. Bij uitspraken op bezwaar van 26 augustus 2022 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijnen. Daarbij heeft hij de bezwaren in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering en deze verzoeken afgewezen (ambtshalve beslissingen).
3.4.
Bij uitspraken op bezwaar van 21 februari 2023 heeft de inspecteur de tegen de ambtshalve beslissingen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Jaar 2021
3.5.
Met dagtekening 11 juli 2022 heeft belanghebbende over het jaar 2021 verzocht om aftrek van uitgaven voor giften voor een bedrag van € 10.795. De als periodieke giften opgevoerde bedragen bestaan over het jaar 2021 uit verschuldigde dan wel betaalde IB/PVV en Zvw, gemeentelijke heffingen en/of waterschapsbelasting, omzetbelasting en parkeerbelasting.
3.6.
De inspecteur heeft belanghebbendes verzoek (zie 3.5) aangemerkt als bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over dat jaar. Bij uitspraken op bezwaar van 19 december 2022 heeft de inspecteur de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Alle jaren
3.7.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase diverse vragen gesteld aan de inspecteur. De inspecteur heeft gedeeltelijk antwoord gegeven op de gestelde vragen. Daarnaast heeft belanghebende ter voorbereiding op het hoorgesprek een zogenaamd Woo-verzoek [1] gedaan aan de Belastingdienst. Daarin verzoekt belanghebbende, zakelijk weergegeven, om documenten waaruit het bestaan van ‘de onderneming genaamd de Belastingdienst’ blijkt en waaruit het bestaan van een overeenkomst en facturen (‘true bills’) tussen die onderneming en belanghebbende blijkt op basis waarvan de inspecteur belasting mag heffen. Met dagtekening 5 januari 2023 heeft de Belastingdienst op dit Woo-verzoek beslist en daarbij het verzoek afgewezen.

Motivering

Vooraf I: afwijzing verdagingsverzoek
4. Belanghebbende heeft zijn verdagingsverzoek als volgt gemotiveerd:

Wegens persoonlijke/familie omstandigheden ben ik niet in de gelegenheid om deze zaken te doen en wil ik graag de zitting[…] van 6 februari 2024 11.00 uur […] met minimaal een maand op laten schuiven.”
De rechtbank heeft dit verdagingsverzoek afgewezen en neemt daarbij in aanmerking dat uitstel van een zitting alleen wordt verleend in uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met de gestelde reden voor het uitstel onvoldoende heeft gemotiveerd en/of onderbouwd dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor belanghebbende niet naar de zitting kon komen. De rechtbank heeft bij de beslissing om het verdagingsverzoek af te wijzen, ook de voortgang van de procedure in acht genomen. Belanghebbende is ter zitting verschenen en heeft het verzoek ter zitting ook niet herhaald.
Vooraf II: de door belanghebbende aan de rechtbank gestelde vragen/gedane verzoeken
5. Op de dag voorafgaand aan de zittingsdag, heeft belanghebbende een aantal vragen en verzoeken aan de rechtbank gericht, als volgt geformuleerd:
“1) Is er een bevoegd bestuur van de rechtspersoon? Rechtbank Zeeland-West-Brabant
zonder een bevoegd bestuursorgaan (bestuurders) kan de rechtbank immers niet handelen.
2) Welke personen vormen het bestuur als bedoeld onder 1)?
waarom staan die bestuurders niet ingeschreven conform artikel 6. la
3) Wanneer zijn die bestuurders beëdigd als bestuurder van de rechtspersoon 'Rechtbank Zeeland-West-Brabant' en waar blijkt dat uit?
4) Welke rechter behandelt de zitting?
5) Door welk bevoegd bestuur is aan die rechter diens bevoegdheid gemandateerde en
wanneer?
6) Kunt u mij een kopie verstekken van de beëdiging van die rechter?
7) Waaruit blijkt dat die beëdiging heeft plaatsgevonden door een tot die mandatering bevoegd bestuur van de rechtspersoon 'Rechtbank Zeeland-West-Brabant'?”
5.1.
De rechtbank merkt hierover het volgende op. De rechtbank staat ingeschreven in het handelsregister van de KvK met het oog op haar handelen als publiekrechtelijk rechtspersoon in het economisch verkeer (bijvoorbeeld: het aanschaffen van kantoorartikelen). De regels omtrent de rechtsprekende taak van deze rechtbank vloeien echter voort uit onder meer de Grondwet en de Wet op de rechterlijke organisatie.
Belanghebbende is bij brieven van 29 januari 2024 bericht dat de beroepen worden behandeld door rechter, mr. drs. J.H. Bogert. De rechter is op grond van haar aanstelling bevoegd om de onderhavige zaken te behandelen. Rechters worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. Rechters hoeven geen afschrift van hun benoemingsbesluit te tonen.
5.2.
Wat de overige aan de rechtbank gerichte vragen en verzoeken van belanghebbende betreft, geldt het volgende. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar die zien op de (weigering ambtshalve vermindering te verlenen van de) aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2017 tot en met 2021. In de onderhavige procedure kan de belastingkamer dan ook alleen oordelen over de juistheid van die aanslagen, waarbij zij kan beoordelen of die aanslagen te hoog zijn en ook of belanghebbende belastingplichtig is voor die aanslagen. De vragen en verzoeken die belanghebbende heeft gedaan en die – zakelijk weergegeven – betrekking hebben op de geldigheid van de wettelijke bevoegdheid van de rechtbank dan wel de rechter vallen buiten de bevoegdheid van de belastingkamer van de rechtbank. Voor zover de rechtbank al bevoegd zou zijn, merkt de rechtbank nog het volgende op. Anders dan belanghebbende ter zitting heeft betoogd, acht de rechtbank de door belanghebbende opgeworpen vragen in het kader van zijn procedure niet van belang voor de uitkomst ervan.
Heeft de inspecteur de giftenaftrek terecht geweigerd?
6. Hierna zal de rechtbank beoordelen of de inspecteur de giftenaftrek ten onrechte heeft geweigerd. Op grond van de wet [2] zijn aftrekbare giften periodieke giften of andere giften. Onder giften wordt verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. [3]
6.1.
Belanghebbende betoogt dat de door hem gedane betalingen ter zake van verschuldigde belastingen, toeslagen en gemeentelijke heffingen alsmede de verkeersboetes en de betalingen aan de KvK aftrekbaar zijn als giften. Belanghebbende gaat er daarbij vanuit dat de Belastingdienst een bedrijf is, omdat de Belastingdienst is ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Betalingsverplichtingen aan een bedrijf kunnen volgens belanghebbende alleen ontstaan door het sluiten van een overeenkomst en nadat daarvoor een factuur (‘true bill’) is gestuurd. Nu de Belastingdienst daarvan geen bewijsstukken heeft overgelegd, bestaat er volgens belanghebbende geen wettelijke grondslag voor belanghebbendes betalingen aan de Belastingdienst en kunnen deze betalingen uitsluitend als giften worden aangemerkt.
6.2.
De rechtbank verwerpt het betoog van belanghebbende nu dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
6.2.1.
Ten aanzien van de betalingen aan de KvK is geen sprake van een gift, alleen al omdat daar een tegenprestatie tegenover staat in de vorm van de verstrekking van de gevraagde uittreksels uit het handelsregister.
6.2.2.
Ook ten aanzien van de door belanghebbende opgevoerde bedragen aan belastingen, toeslagen, heffingen en verkeersboetes is geen sprake van giften. Voor deze bedragen geldt dat deze niet uit vrijgevigheid zijn gedaan, maar dat het wettelijke verplichtingen betreffen.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank voor deze bedragen geen sprake van verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. De wetgever heeft met de term ‘verplichte bijdragen’ niet het oog gehad op de uit de wet voortvloeiende belastingschulden. Met die term is veeleer gedoeld op bijdragen waarbij het voldoen aan een morele verplichting vooropstaat. Daarvan is bij het voldoen van belastingschulden geen sprake. Dat geldt zowel voor de betaling van belastingen en toeslagen aan de Staat der Nederlanden als voor de gemeentelijke- en waterschapsheffingen. Voor de stelling van belanghebbende is ook geen steun te ontlenen aan de wetsgeschiedenis [4] met betrekking tot de voorganger [5] van de voor de onderhavige jaren van toepassing zijnde wettelijke bepaling [6] . [7] Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor de door belanghebbende opgevoerde kosten voor verkeersboetes. Ook deze bedragen zijn immers in rechte invorderbaar.
6.3.
In zijn beroepschrift gaat belanghebbende ook in op de documenten die hij bij de inspecteur heeft opgevraagd in het kader van de bezwaarprocedure. Hij klaagt er over dat hij deze documenten niet heeft ontvangen. Voor zover de stelling van belanghebbende moet worden opgevat als een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, faalt dat beroep eveneens. Het optreden van de inspecteur in deze procedure kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onzorgvuldig of anderszins in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden bestempeld.
6.4.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van verplichte bijdragen die als gift in aftrek kunnen worden gebracht. De inspecteur heeft de giftenaftrek dan ook terecht geweigerd.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat de bedragen van de belastingrente de bedragen van de aanslagen volgen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 14 maart 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid.
2.Artikel 6.32 van de Wet IB 2001.
3.Artikel 6.33, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001.
4.Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, blz. 266, en Kamerstukken II 1989/90, 21335, nr. 3, blz. 2-3.
5.Artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964
6.Artikel 6.33 van de Wet IB 2001.
7.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwaren 15 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4410 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3632.