Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van belastingen als giften. De belanghebbende had in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 een bedrag van € 11.288 aangegeven als aftrekbare periodieke giften, bestaande uit betaalde loonheffing en gemeentelijke belastingen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrek niet toegestaan, wat leidde tot een rechtszaak. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij het Hof.
Tijdens de zitting op 28 november 2019 heeft de belanghebbende drie grieven aangevoerd. Het Hof heeft deze grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de door belanghebbende betaalde belastingen niet als giften kunnen worden aangemerkt. Het Hof stelde vast dat het begrip 'gift' een vrijwilligheid impliceert, wat niet van toepassing is op wettelijk afgedwongen belastingbetalingen. De wet definieert giften als bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen zonder directe tegenprestatie. Het Hof oordeelde dat de betaalde belastingen niet voldoen aan deze voorwaarden en dat de Rechtbank terecht aansluiting heeft gezocht bij de wetsgeschiedenis.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen recht op giftenaftrek bestaat voor de door belanghebbende betaalde belastingen. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken, en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.