ECLI:NL:RBZWB:2025:1053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/5763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage Wmo in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de vaststelling van de eigen bijdrage voor ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) vanaf januari 2024. Eiser, die gehuwd is en zelfstandig woont, ontvangt maatschappelijke ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp. Zijn echtgenote is opgenomen in een zorginstelling en betaalt een eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn eigen bijdrage door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), dat deze had vastgesteld op € 20,60 per maand, naar de norm voor een alleenstaande.

De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 behandeld. Eiser stelt dat het CAK in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door het besluit van 19 januari 2024 te nemen, omdat er geen wijziging in zijn situatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat het CAK terecht de eigen bijdrage heeft vastgesteld, omdat eiser en zijn echtgenote door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als duurzaam gescheiden levend worden aangemerkt. Dit betekent dat eiser in het kader van de Wmo als ongehuwd moet worden beschouwd.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van het CAK standhoudt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5763 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de eigen bijdrage voor ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) vanaf januari 2024.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het CAK bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, en namens het CAK [naam 1] en [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is gehuwd. Hij woont zelfstandig en ontvangt vanwege beperkingen maatschappelijke ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp vanuit de Wmo. Zijn echtgenote is sinds 15 augustus 2023 opgenomen in een zorginstelling en ontvangt zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Daarvoor betaalt eiser namens haar een eigen bijdrage.
2.1.
Eiser en zijn echtgenote hebben bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een verzoek ingediend om hun uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 augustus 2023 aan te passen van de norm voor gehuwden naar die voor ongehuwden. De SVB heeft eiser meegedeeld dat zij als duurzaam gescheiden levend worden aangemerkt. Eiser heeft deze wijziging in een e-mail van 23 oktober 2023 gemeld bij het CAK.
2.2.
Met het besluit van 16 januari 2024 heeft het CAK aan eiser bericht dat hij vanaf januari 2024 geen eigen bijdrage hoeft te betalen voor de zorg die hij vanuit de Wmo ontvangt, omdat zijn echtgenote al een eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wlz betaalt.
2.3.
Met het besluit van 19 januari 2024 (primair besluit) heeft het CAK de door eiser verschuldigde maandelijkse eigen bijdrage voor de maatschappelijke ondersteuning vanaf januari 2024 (opnieuw) vastgesteld op € 20,60 per maand, naar de norm voor een alleenstaande.
2.4.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is in het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CAK terecht het besluit van 19 januari 2024 heeft genomen tot (gewijzigde) vaststelling van de door eiser verschuldigde eigen bijdrage Wmo vanaf januari 2024. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Gronden eiser
5. Eiser voert in beroep aan dat de gegevens in het besluit van 16 januari 2024 kloppen. Hij betaalt namelijk voor zijn vrouw de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wlz. Volgens eiser heeft het CAK gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door ten onrechte het besluit van 19 januari 2024 te nemen. Er heeft namelijk geen wijziging in de situatie van eiser en zijn echtgenote plaatsgevonden sinds 16 januari 2024. Het CAK was door eiser immers in de e-mail van 23 oktober 2023 al bericht over het feit dat hij en zijn echtgenote een AOW-pensioen ontvingen naar de norm voor ongehuwde. Daar komt bij dat de inhoud van dit tweede besluit onjuist is, want eiser is nog altijd gehuwd en dus niet alleenstaand.
Moet eiser in het kader van de Wmo worden aangemerkt als gehuwd of als ongehuwd?
6. Niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote nog altijd gehuwd zijn en dat zij door de SVB in het kader van de AOW als duurzaam gescheiden levend worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat de hoogte van de eigen bijdrage is vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. De vraag die voorligt, is of eiser in het kader van de Wmo als gehuwd of als ongehuwd moet worden aangemerkt.
6.1.
In de Wmo wordt mede als ongehuwd aangemerkt, degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. [1] Volgens vaste jurisprudentie [2] is het uitgangspunt dat, indien de wetgever in een aantal samenhangende wetten welbewust gelijkluidende begrippen heeft geïntroduceerd, daaraan dezelfde uitleg moet worden gegeven. Voorts is overwogen dat in een situatie waarin aan beide echtgenoten, naar aanleiding van de opname van één van hen in een Wlz-instelling [3] , op een hun daartoe strekkende aanvraag een AOW-pensioen voor een ongehuwde is toegekend, zij geacht worden te kennen hebben gegeven feitelijk als ongehuwd te willen worden beschouwd.
6.2.
Doordat eiser en zijn echtgenote op hun verzoek bij de SVB als duurzaam gescheiden levend worden aangemerkt, hebben zij te kennen gegeven feitelijk als ongehuwd te willen worden beschouwd. Daarbij worden eiser en zijn echtgenote geacht om met de toekenning van het aan elk van hen toegekende - hogere - AOW-pensioen voor een ongehuwde althans énige (en dus niet volledige) compensatie te hebben ontvangen voor de hogere kosten van het zelfstandig voortzetten van een zelfstandige huishouding door eiser. Een andere opvatting zou niet alleen onvoldoende recht doen aan voormeld uitgangspunt van de wetgever, maar zou bovendien het - ongewenste - gevolg hebben, dat eiser en zijn echtgenote de keuze voor (registratie van) hun leefvorm telkens afhankelijk zouden mogen stellen van de in financieel opzicht voor hen gunstigste uitkomst.
6.3.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser (ook) in het kader van de Wmo als ongehuwd moet worden aangemerkt. Dit geldt voor de toepassing van de gehele wet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (het Uitvoeringsbesluit). De uitzonderingsregel in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit is daarmee niet van toepassing op eiser.
Heeft het CAK gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door het besluit van 19 januari 2024 te nemen?
7. Niet in geschil is dat eiser alle informatie die van belang kan zijn voor de vaststelling van zijn eigen bijdrage in het kader van de Wmo, tijdig en correct heeft gemeld bij het CAK. Ondanks dat, heeft het CAK een fout gemaakt in het besluit van 16 januari 2024, door ten onrechte toepassing te geven aan artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit.
7.1.
De rechtbank volgt eiser is zijn opmerking dat het CAK in het primaire besluit van 19 januari 2024 zeer summier heeft uitgelegd waarom de eigen bijdrage opnieuw is vastgesteld. Het karakter van de bezwaarprocedure brengt mee dat deze procedure bij uitstek de aangewezen procedure is voor herstel van zorgvuldigheidsgebreken van allerlei aard die kleven aan het primaire besluit. [4] In bezwaar heeft het CAK met het bestreden besluit van 3 juni 2024 wel voldoende toegelicht wat de reden is om de eigen bijdrage anders vast te stellen. Dit is het besluit dat de rechtbank toetst.
7.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [5] komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de eigen bijdrage met het besluit van 19 januari 2024 niet in strijd is met het beginsel van de rechtszekerheid. De rechtbank stelt vast dat het CAK binnen drie dagen de geconstateerde fout heeft hersteld. De rechtbank is van oordeel dat het voor eiser duidelijk kon zijn dat het besluit van 16 januari 2024 onjuist was, omdat daarin de Wlz-bijdrage van zijn partner wordt betrokken, terwijl eiser te kennen heeft gegeven feitelijk als ongehuwd te willen worden beschouwd. Daarbij is van belang dat eiser zelf het CAK bij e-mail van 23 oktober 2023 te kennen heeft gegeven dat hij bij de SVB als duurzaam gescheiden levend staat geregistreerd. Hieruit kan worden afgeleid dat eiser zich ervan bewust was dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de eigen bijdrage van zijn echtgenote, maar ook voor hemzelf. Eiser schrijft namelijk over de eigen bijdrage van zijn echtgenote in het kader van de Wlz dat de eigen bijdrage behandeld moet worden als alleenstaande. Dit geldt te meer, daar eiser met dagtekening 16 januari 2024 ook een beschikking heeft ontvangen over de eigen bijdrage in het kader van de Wlz voor zijn echtgenote, waarin wel is vermeld dat voor de berekening van de eigen bijdrage ervan uitgegaan is dat zijn echtgenote alleenstaand is. Onder deze omstandigheden had eiser rekening kunnen en moeten houden met een wijziging van de op 16 januari 2024 vastgestelde eigen bijdrage. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 19 januari 2024 en het bestreden besluit stand houden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015(Wmo)
Artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 2.1.4b, eerste lid
De bijdragen als bedoeld in artikel 2.1.4, derde en vierde lid, en 2.1.4a, worden, met uitzondering van de krachtens het vierde lid van het laatstgenoemde artikel omschreven maatwerkvoorzieningen, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Artikel 1.1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bijdrage: bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.
Artikel 3.8, derde lid, aanhef en onder a.
De bijdrage is niet verschuldigd indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo.
2.Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 6 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX9256, en van 7 juli 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP9661.
3.Voorheen AWBZ-instelling.
4.zie uitspraak van de CRvB van 10 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6709.
5.Onder andere CRvB 12 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2014:850, en van 15 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3393.