Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende
de inspecteur van de belastingdienst.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
Van 10 maart 2010 tot 25 oktober 2016 heette belanghebbende [b.v. 2]
CI-BV heeft op 4 april 2006 een ‘Trademark License Agreement' gesloten met [b.v. 4] (“ [b.v. 4] ”) uit hoofde waarvan CI-BV vorderingen heeft op [b.v. 4] van nominaal groot 11.000.000 euro inclusief 19% BTW (“Vorderingen”). In geval van faillissement van [b.v. 4] of indien volledige creditering van de Vorderingen met instemming van [b.v. 4] en CI-BV zou plaatsvinden, bedraagt de restitutie van omzetbelasting een bedrag ad 1.756.303 euro (19% / 119% x 11.000.000 euro) (“BTW-Restitutie”);
zal in ieder geval onverwijld aangifte BTW en vennootschapsbelasting doen en [n.v. 2] hiervan kopieën verstrekken. Indien de Vorderingen meer op blijken te brengen dan de Koopprijs zal het meerdere ten gunste van CIC komen na aftrek van de door [n.v. 2] gemaakte kosten.
Motivering
De inspecteur meent dat belanghebbende geen belang heeft bij het bezwaar, omdat het belanghebbende niet in een betere positie kan brengen nu iedere andere uitkomst van de hoogte van de btw-vordering immers aan (de curator van) [n.v. 1] uitgekeerd zou