Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende, een B.V. die een licentieovereenkomst had met een andere B.V. Het verzoek om teruggaaf van € 1.037.815 betrof de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2008. De belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf omdat zij had afgezien van het vorderen van betaling van bepaalde bedragen die volgens de overeenkomst verschuldigd waren. De Inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek om teruggaaf afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de Rechtbank en uiteindelijk bij het Gerechtshof na verwijzing door de Hoge Raad.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij redelijkerwijs mocht menen dat de betaling van de verschuldigde bedragen niet zou plaatsvinden. De belanghebbende had een creditfactuur gestuurd, maar de voorwaarden waaronder zij afzag van de betaling waren niet vervuld, omdat de andere partij de beëindiging van de overeenkomst betwistte. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de betalingstermijnen niet meer zouden worden ontvangen, en bevestigde daarmee de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een ondernemer om aannemelijk te maken dat een vergoeding niet zal worden ontvangen om in aanmerking te komen voor teruggaaf van omzetbelasting. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, en er zijn geen redenen gevonden om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden.