ECLI:NL:RBZWB:2024:9449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK 24-004795
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake beslag op hoogwerker

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van klager, vertegenwoordigd door mr. S.O. Roosjen. Het klaagschrift was gericht tegen het beslag dat op 30 november 2022 was gelegd op een hoogwerker van het merk Jlg, type 400s, kleur oranje. Klager stelde dat hij de hoogwerker te goeder trouw had gekocht via Marktplaats en dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. B. Lem, betwistte dit en stelde dat zij de rechtmatige eigenaar was, aangezien de hoogwerker na een verhuurperiode was gestolen.

Tijdens de behandeling op 7 mei 2024 heeft de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, zich aangesloten bij het standpunt van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogwerker inderdaad na afloop van de verhuurperiode was gestolen en dat de belanghebbende, gelet op de omstandigheden, redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij de relevante jurisprudentie in acht genomen, waaronder de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot revindicatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en dat de hoogwerker moet worden teruggegeven aan de belanghebbende. Het klaagschrift van klager is ongegrond verklaard. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 24-004795
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]woonplaats kiezende ten kantore van mr. S.O. Roosjen op het adres: Hereweg 95b
9721 AA Groningen
hierna te noemen: klager

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 30 november 2022 onder klager in beslag is genomen: een hoogwerker van het merk Jlg, type 400s, kleur oranje (hierna te noemen: de hoogwerker);
  • het klaagschrift, ingediend op 22 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 7 mei 2024. Gehoord zijn:
- de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks;
- klager;
- mr. S.O. Roosjen als gemachtigd raadsman van klager;
- [belanghebbende], vertegenwoordigd door de heer [naam];
- mr. B. Lem als raadsman van belanghebbende.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de hoogwerker moet worden teruggegeven aan klager aangezien hij de rederlijkerwijs rechthebbende is. Klager heeft namelijk de hoogwerker te goeder trouw via Marktplaats gekocht. Klager heeft daarbij direct zelf contact opgenomen met de belanghebbende en de politie toen hij de sticker van [belanghebbende] had ontdekt. Er waren bij de aanschaf geen omstandigheden waardoor klager rederlijkerwijs had moeten vermoeden dat de hoogwerker van diefstal of verduistering afkomstig was. Ten aanzien van de revindicatie is het van belang dat de belanghebbende gelet op jurisprudentie geen aanspraak kan maken op artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) aangezien de hoogwerker was verhuurd. Het recht op revindicatie geldt alleen als het goed direct van de eigenaar wordt gestolen.
Namens de belanghebbende is aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de hoogwerker moet worden teruggegeven aan de belanghebbende aangezien zij de eigenaar en daarmee rederlijkerwijs rechthebbende van de hoogwerker is. De belanghebbende doet een beroep op revindicatie van de hoogwerker op grond van artikel 3:86, derde lid, BW. De hoogwerker is na afloop van een verhuurperiode gestolen. Aan klager komt volgens de belanghebbende geen derdenbescherming als bedoeld in artikel 3:86 derde lid, onder a, BW toe. De klager kan door omstandigheden rondom de aankoop van de hoogwerker niet als te goeder trouw worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de hoogwerker moet worden teruggegeven aan de redelijkerwijs rechthebbende. De hoofdregel is dat het beslag moet worden teruggegeven aan beslagene, tenzij een ander als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Nu klager door de aanschaf via Marktplaats geen kopersbescherming als bedoeld in artikel 3:86 derde lid, onder a, BW toekomt en vast is komen te staan dat de belanghebbende recht heeft op revindicatie van de hoogwerker, dient het beslag aan de belanghebbende te worden teruggegeven. Het beklag van klager dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat. Indien een derde-klager – niet zijnde de klager, noch de beslagene, noch degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt – in een artikel 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter – ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet – het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1478).
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983).
De rechtbank is van oordeel dat de belanghebbende redelijkerwijs als rechthebbende op de hoogwerker moet worden aangemerkt. Hiertoe is van belang dat de rechtbank uit het aanvullend proces-verbaal van 17 april 2023 heeft vastgesteld dat de belanghebbende de hoogwerker op 10 november 2022 voor één dag had verhuurd aan de firma [bedrijf] B.V. Gelet op de verklaring van de huurder is de hoogwerker na gebruik op de afgesproken plek in Breda weggezet zodat de belanghebbende de hoogwerker kon ophalen. Uit het raadkamerdossier volgt dat er op 21 november 2022 aangifte is gedaan van diefstal van de hoogwerker, dat men op 15 november 2022 tevergeefs de omgeving nog heeft afgezocht en dat de ingebouwde Track en Trace van de hoogwerker nog een laatste melding heeft afgegeven op 12 november 2022 te Zevenbergschen Hoek. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank staat dus vast dat de hoogwerker na afloop van de verhuurperiode is gestolen. Gelet daarop is sprake van een directe inbreuk op het eigendomsrecht van belanghebbende en kan zij, op grond van artikel 3:86, derde lid, BW en nu de uitzonderingssituatie van dat artikel onder a zich niet voordoet, de hoogwerker als haar eigendom opeisen. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van klager.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag, maar de rechtbank is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de hoogwerker is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 21 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).