ECLI:NL:RBZWB:2024:9447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK 24-003106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake beslag op hoogwerker

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2024 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, een B.V., die de teruggave van een hoogwerker eiste die in beslag was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogwerker, die klaagster op 10 november 2022 had verhuurd, na afloop van de verhuurperiode was gestolen. Klaagster stelde dat zij de eigenaar was en dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. De officier van justitie steunde het verzoek van klaagster en stelde dat de hoogwerker moest worden teruggegeven aan de redelijkerwijs rechthebbende.

De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die de hoogwerker via Marktplaats had gekocht, verworpen. De belanghebbende kon niet als te goeder trouw worden aangemerkt, omdat er omstandigheden waren die erop wezen dat de hoogwerker van diefstal afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat klaagster, gezien de omstandigheden en de juridische bepalingen, recht had op revindicatie van de hoogwerker op grond van artikel 3:86 BW. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de hoogwerker aan klaagster.

De beslissing is genomen in een openbare zitting en kan door het Openbaar Ministerie en klaagster worden aangevochten in cassatie binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 24-003106
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster] B.V.vertegenwoordigd door de heer [naam 1]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B. Lem, Weena 505, 3013 AL Rotterdam
hierna te noemen: klaagster

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 30 november 2022 in het strafvorderlijk onderzoek jegens [belanghebbende] in beslag is genomen: een hoogwerker van het merk Jlg, type 400s, kleur oranje (hierna te noemen: de hoogwerker);
  • het klaagschrift, ingediend op 2 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 7 mei 2024. Gehoord zijn:
- de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks;
- klaagster;
- mr. B. Lem als gemachtigd raadsman van klaagster;
- [belanghebbende] ;
- mr. S.O. Roosjen als raadsman van belanghebbende.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de hoogwerker moet worden teruggegeven aan klaagster aangezien zij de eigenaar en daarmee rederlijkerwijs rechthebbende van de hoogwerker is. Klaagster doet een beroep op revindicatie van de hoogwerker op grond van artikel 3:86 derde lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). De hoogwerker is na afloop van een verhuurperiode gestolen. Aan belanghebbende komt volgens klaagster geen derdenbescherming als bedoeld in artikel 3:86 derde lid, onder a, BW toe. De belanghebbende kan door omstandigheden rondom de aankoop van de hoogwerker niet als te goeder trouw worden aangemerkt.
Namens de belanghebbende is aangevoerd dat de belanghebbende moet worden aangemerkt als de rederlijkerwijs rechthebbende van de hoogwerker. De belanghebbende heeft namelijk de hoogwerker te goeder trouw via Marktplaats gekocht. Belanghebbende heeft direct zelf contact opgenomen met klaagster en de politie toen hij de sticker van Riwal had ontdekt. Er waren bij de aanschaf geen omstandigheden waardoor de belanghebbende rederlijkerwijs had moeten vermoeden dat de hoogwerker van diefstal of verduistering afkomstig was. Ten aanzien van de revindicatie is het van belang dat klaagster gelet op jurisprudentie geen aanspraak kan maken op artikel 3:86, derde lid BW aangezien de hoogwerker was verhuurd. Het recht op revindicatie geldt alleen als het goed direct van de eigenaar wordt gestolen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de hoogwerker moet worden teruggegeven aan de redelijkerwijs rechthebbende. De hoofdregel is dat het beslag moet worden teruggegeven aan beslagene, tenzij een ander als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Nu de belanghebbende door de aanschaf via Marktplaats geen kopersbescherming als bedoeld in artikel 3:86 derde lid, onder a, BW toekomt en vast is komen te staan dat klaagster recht heeft op revindicatie van de hoogwerker, dient het beslag aan klaagster te worden teruggegeven. Het beklag van klaagster dient dan ook gegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat. Indien een derde-klager – niet zijnde de klager, noch de beslagene, noch degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt – in een artikel 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter – ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet – het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1478).
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983).
De rechtbank is van oordeel dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de hoogwerker moet worden aangemerkt. Hiertoe is van belang dat de rechtbank uit het aanvullend proces-verbaal van
17 april 2023 heeft vastgesteld dat klaagster de hoogwerker op 10 november 2022 voor één dag had verhuurd aan de firma [bedrijf] B.V. Gelet op de verklaring van de huurder is de hoogwerker na gebruik op de afgesproken plek in Breda weggezet, zodat klaagster de hoogwerker kon ophalen. Uit het raadkamerdossier volgt dat er op 21 november 2022 aangifte is gedaan van diefstal van de hoogwerker, dat men op 15 november 2022 tevergeefs de omgeving nog heeft afgezocht en dat de ingebouwde Track en Trace van de hoogwerker nog een laatste melding heeft afgegeven op
12 november 2022 te Zevenbergschen Hoek. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank staat dus vast dat de hoogwerker na afloop van de verhuurperiode is gestolen. Gelet daarop is sprake van een directe inbreuk op het eigendomsrecht van klaagster en kan zij, op grond van artikel 3:86, derde lid, BW en nu de uitzonderingssituatie van dat artikel onder a zich niet voordoet, de hoogwerker als haar eigendom opeisen. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van belanghebbende.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klaagster redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de hoogwerker is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de hoogwerker aan klaagster gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de hoogwerker (goednummer PL2000-2022309790-2531791) aan klaagster.
Deze beslissing is op 21 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).