ECLI:NL:RBZWB:2024:8928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/9272
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag BPM en de toepassing van afschrijvingsmethoden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 7.255, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 20 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze tot € 4.532. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de afschrijvingsmethode niet correct heeft toegepast en dat de schadeverleden niet in aanmerking kan worden genomen bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 14.359, gebaseerd op een koerslijst van Xray, en de historische nieuwprijs op € 101.616.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, waardoor belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500. De proceskosten worden vergoed tot een bedrag van € 2.998. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 7.255.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 16 februari 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi A6 2.0 TFSI quattro met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 1.348.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 8 februari 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 14.359, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 9.887 geconstateerd en daarvan € 7.118 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 5.026 wegens een schadeverleden op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 2.215.
3.2.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.603. Hij heeft de afschrijving bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel. Met dagtekening 1 juli 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 7.255.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd. Verder is in geschil of een waardevermindering wegens (ex)schade in aanmerking kan worden genomen.
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs kan worden vastgesteld op € 101.616.
Afschrijvingsmethode
4.2.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
Is sprake van meer dan normale gebruiksschade?
4.3.
De taxateur van belanghebbende heeft schade geconstateerd voor een bedrag van € 9.887 en daarvan 72% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De inspecteur heeft geen hertaxatie laten verrichten, maar betwist de schade en stelt dat de taxatiemethode geen toepassing kan vinden omdat de fysieke opnamedatum vier dagen ná de goedkeuringsdatum van de RDW plaatsvond.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aan de hand van het taxatierapport en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De datum eerste toelating van de auto is 1 januari 2016 en de auto heeft bijna 90.000 kilometer gereden. In dat geval ligt het voor de hand dat de auto over gebruikssporen beschikt.
4.5.
Dit brengt met zich dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval niet kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode op de grond dat sprake is van schade. Nu de rechtbank van oordeel is dat het taxatierapport buiten beschouwing moet worden gelaten hoeven de overige stellingen van de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport geen behandeling meer.
Komt de auto voor op een koerslijst?
4.6.
Belanghebbende is voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto uitgegaan van een koerslijst van Xray.
4.7.
De inspecteur is van mening dat deze koerslijst niet kan worden gebruikt omdat de opties niet op de juiste wijze zijn ingevuld. Ook zijn ze als totaalbedrag overgenomen uit een andere koerslijst zodat sprake is van vermenging van koerslijsten.
4.8.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet en verwijst hiervoor naar hetgeen het Gerechtshof s’-Hertogenbosch in haar uitspraak van 5 juli 2023 heeft beslist. [2] Het hof heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de koerslijst van Xray kennelijk de mogelijkheid biedt om zelf het totaalbedrag van de opties en accessoires in te vullen niet maakt dat deze koerslijst niet kwalificeert als een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling Wet Bpm 1992.
4.9.
Belanghebbende kan daarom de koerslijstmethode toepassen. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 14.359 zoals blijkt uit de koerslijst van Xray die door belanghebbende bij het taxatierapport is gevoegd.
Schadeverleden
4.10.
In de koerslijst van Xray wordt voor een daarin opgenomen motorrijtuig niet als variabele rekening gehouden met een waardevermindering wegens in het verleden opgelopen en herstelde schade van grotere omvang dan normale gebruiksschade (het schadeverleden). Er moet daarom van worden uitgegaan dat een dergelijk gegeven bij toepassing van de koerslijstmethode niet aanvullend in aanmerking kan worden genomen. [3]
Hoogte naheffingsaanslag
4.11.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 101.616 en de handelsinkoopwaarde op € 14.359. De historische bruto Bpm bedraagt € 41.617 zodat de verschuldigde Bpm € 5.880 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 1.348 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.532.
Immateriële schadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift van 23 augustus 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 15 juli 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zes maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 13 maanden heeft geduurd en daarmee zeven maanden te lang komt dit bedrag volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.532;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
3.Hoge Raad 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331, r.o. 2.3.3 en Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.2.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.