ECLI:NL:RBZWB:2024:8922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
23/3504
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag BPM door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 3.985, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 20 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de handelsinkoopwaarde van de auto, een Opel Insignia, moet worden vastgesteld op € 41.302, zoals blijkt uit de koerslijst van Xray. De rechtbank concludeert dat de historische nieuwprijs van de auto € 75.601 bedraagt, wat leidt tot een verschuldigde BPM van € 12.384. Aangezien belanghebbende al € 8.762 heeft voldaan, wordt de naheffingsaanslag verminderd naar € 3.622.

Daarnaast heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 375 voor rekening van de inspecteur en € 125 voor de Staat. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten van € 2.998 aan belanghebbende en bepaalt dat het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.985.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 4 april 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Opel Insignia Sports Tourer 2.0 Turbo 4x4 GSI met VIN-nummer [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 8.762.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 25 maart 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 40.341, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 7.553 geconstateerd en daarvan € 7.175 (95%) als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 6.051 wegens een schadeverleden op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 27.115.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 11 april 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 41.302 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 12.747. Met dagtekening 2 september 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.985.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd. Verder is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade.
Afschrijvingsmethode
4.1.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
Is sprake van meer dan normale gebruiksschade?
4.2.
De taxateur van belanghebbende heeft schade geconstateerd voor een bedrag van € 7.553 en daarvan 95% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De taxateur van DRZ heeft geen schade aan de auto geconstateerd en opgemerkt dat de opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen dan wel als gebruikssporen zijn aangemerkt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, aan de hand van het taxatierapport en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, ondanks de jonge leeftijd en kilometerstand van de auto.
4.4.
Dit brengt met zich dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval niet kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode op de grond dat sprake is van schade.
Komt de auto voor op een koerslijst?
4.5.
Beide partijen zijn voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto uitgegaan van een koerslijst van Xray. Belanghebbende heeft zich daar ook op beroepen en wil, als de rechtbank oordeelt dat geen sprake is van schade, de koerslijstmethode toepassen.
4.6.
De inspecteur is van mening dat deze koerslijst niet kan worden gebruikt omdat er van het voertuig geen (Nederlandse) handelstransacties zijn geweest en het daarom geen koerslijst is in de zin van de Wet Bpm. Verder voert de inspecteur aan dat de koerslijst geen voldoende vergelijkbaar voertuig kent gelet op het verschil in CO2-uitstoot. Uit dat verschil is af te leiden dat er verschillen bestaan in bijvoorbeeld uitvoering of motormanagement tussen de auto’s.
4.7.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. In de (interne) correspondentie van de Belastingdienst die belanghebbende aan zijn betoog ten grondslag legt [2] , is door de Belastingdienst aangegeven dat het niet overeenkomt met het beleid binnen de Belastingdienst en ook niet de bedoeling is om in individuele gevallen de koerslijstwaarde ter zijde te stellen met een beroep op de stelling dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstransacties. Verder staat in die correspondentie dat de inspecteur dient te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomt met het voertuig uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot. Daarbij is opgemerkt dat kleinere verschillen toepassing van de koerslijst niet verhinderen.
4.8.
De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur niet dat de koerslijst terzijde moet worden geschoven, omdat het beroep op het beleid slaagt. Belanghebbende mag gelet op het beleid erop vertrouwen dat de inspecteur niet stelt dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstransacties. Verder komt de koerslijst overeen met het voertuig uit de aangifte en is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot geen sprake. Het verschil in CO2-uitstoot van 5 gr/km betreft namelijk een in relatieve zin geringe afwijking in CO2-uitstoot tussen de auto en de referentieauto. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende op het beleid van de inspecteur slaagt.
4.9.
Gelet op het voorgaande kan belanghebbende de koerslijstmethode toepassen. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 41.302 zoals blijkt uit de koerslijst van Xray die door de inspecteur bij de hertaxatie is gebruikt.
Schadeverleden
4.10.
In de koerslijst van Xray wordt voor een daarin opgenomen motorrijtuig niet als variabele rekening gehouden met een waardevermindering wegens in het verleden opgelopen en herstelde schade van grotere omvang dan normale gebruiksschade (het schadeverleden). Er moet daarom van worden uitgegaan dat een dergelijk gegeven bij toepassing van de koerslijstmethode niet aanvullend in aanmerking kan worden genomen. [3]
Historische nieuwprijs
4.11.
De rechtbank stelt de historische nieuwprijs vast op € 75.601 zoals door belanghebbende bepleit en verwijst hiervoor naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [4]
Hoogte naheffingsaanslag
4.12.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 75.601 en de handelsinkoopwaarde op € 41.302. De historische bruto Bpm bedraagt € 22.670 zodat de verschuldigde Bpm € 12.384 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 8.762 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 3.622.
Immateriële schadevergoeding
4.13.
Belanghebbende heeft in de aanvulling op zijn beroepschrift van 19 juli 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 12 september 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vier maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond negen maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang komt € 375 (3/4) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 125) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [5] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.622;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 375;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 125;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
2.E-mail van 15 april 2024 met als titel Terugkoppeling platform koerslijsten en beleid m.b.t. toepassen koerslijsten
3.Hoge Raad 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331, r.o. 2.3.3 en Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.2.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.