In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 16 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in Goes, vastgesteld op € 270.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 240.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 8 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger en de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. B. de Smit.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een waarderapport overgelegd, waarin de waarde was bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de toegepaste waardering niet onredelijk is.
Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van de belanghebbende over het gelijkheidsbeginsel beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de door hem aangehaalde buurwoning identiek is aan zijn woning. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed.