ECLI:NL:RBZWB:2024:8217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/10845
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beschikking belastingrente door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de beschikking belastingrente beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep zonder mondelinge behandeling, aangezien zowel belanghebbende als de inspecteur van de Belastingdienst hiermee akkoord zijn gegaan. De zaak betreft een bezwaar dat belanghebbende had ingediend tegen de beschikking belastingrente die door de inspecteur op 30 oktober 2023 was afgewezen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het bezwaar terecht heeft afgewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 26 januari 2019 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 opgelegd, waarbij een belastingrente van € 8.358 in rekening werd gebracht. Deze belastingrente werd later verlaagd tot € 8.261 na een vermindering van de voorlopige aanslag. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag en de belastingrente, maar dit bezwaar werd afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende op 25 april 2023 de inspecteur verzocht om herziening van de belastingrente, wat leidde tot de beschikking waartegen het beroep is ingesteld.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur de belastingrente overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving heeft berekend. De rechtbank wijst erop dat het heffen van belastingrente in het algemeen belang een legitiem doel dient. De rechtbank verwerpt het standpunt van belanghebbende dat de belastingrente in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en dat het percentage van de belastingrente te hoog is. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen vennootschapsbelastingplichtigen en niet-vennootschapsbelastingplichtigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 oktober 2023. In die uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking belastingrente afgewezen.
1.1.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting de rechtbank verzocht om zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. De inspecteur is hiermee akkoord gegaan. De rechtbank heeft het beroep niet op zitting behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar tegen de beschikking belastingrente terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar terecht afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Met dagtekening 26 januari 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor het jaar 2017 opgelegd. De bij die voorlopige aanslag in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 8.358.
4.1.
Met dagtekening 16 februari 2019 is de voorlopige aanslag Vpb verminderd. De belastingrente is verminderd tot € 8.261. De inspecteur heeft de belastingrente berekend over de periode 1 juli 2018 tot en met 9 maart 2019.
4.2.
Met dagtekening 5 december 2020 is een definitieve aanslag Vpb opgelegd, conform de verminderde voorlopige aanslag. Bij de definitieve aanslag Vpb is geen belastingrente in rekening gebracht.
4.3.
Met dagtekening 12 januari 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Het bezwaar richt zich tegen de definitieve aanslag en tegen de belastingrente van € 8.261. Met dagtekening 6 april 2023 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende geen beroep ingesteld.
4.4.
Met dagtekening 25 april 2023 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht [1] om herziening van de belastingrente die op de (verminderde) voorlopige aanslag Vpb is vermeld.
4.5.
Op 8 juni 2023 heeft de inspecteur in reactie op dit verzoek een beschikking belastingrente naar een bedrag van € 8.261 afgegeven.
4.6.
De inspecteur heeft de brief van belanghebbende van 25 april 2023 verder aangemerkt als bezwaar tegen de onder 4.5 genoemde beschikking belastingrente. Met dagtekening 30 oktober 2023 heeft de inspecteur dat bezwaar afgewezen. Hiertegen komt belanghebbende in beroep.

Motivering

Vooraf
5. De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de bezwaarfase is verlopen juridisch niet helemaal juist is geweest. De rechtbank zal daaraan geen gevolgen verbinden en de zaak inhoudelijk beoordelen [2] .
Is de in rekening gebrachte belastingrente in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM [3] ?
5.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het in rekening brengen van belastingrente in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De wetgever komt in het algemeen een zeer ruime beoordelingsmarge ('a wide margin of appreciation’) toe. In deze beoordelingsmarge dient rekening te worden gehouden met het feit dat het doel van de nieuwe belastingrenteregeling niet het genereren van rente-inkomsten is, maar een kostenvermindering in verband met de versimpeling van processen bij de Belastingdienst, aldus belanghebbende. Belanghebbende is daarom van mening dat het in rekening brengen van belastingrente in strijd is met een redelijke mate van evenredigheid tussen de mate van inmenging van het eigendomsrecht en het daarmee gediende algemeen belang.
5.2.
In artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is - voor zover relevant - bepaald (tekst 1 januari 2017):
1.
Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een voorlopige aanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2.
De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de voorlopige aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
3.
Ingeval de voorlopige aanslag is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van deze aangifte.
5.3.
In artikel 30hb, tweede lid van de AWR (tekst 2017) is bepaald dat het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting gelijk is aan het ingevolge artikel 120, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde percentage van de wettelijke rente, bedoeld in de artikelen 119a en 119b van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat een wijziging van de wettelijke rente eerst twee maanden na die wijziging leidt tot een aanpassing van de belastingrente en het eerstgenoemde percentage ten minste 8 bedraagt.
5.4.
Ten aanzien van de sinds 1 januari 2013 geldende belastingrenteregeling is in de memorie van toelichting [4] het volgende opgemerkt:
“Het kabinet introduceert een nieuwe renteregeling voor het heffen en vergoeden van rente die aansluit op de regeling verzuimrente van de Awb. Die verzuimrenteregeling gaat ervan uit dat een bestuursorgaan rente in rekening brengt indien de burger niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens het bestuursorgaan voldoet. Anderzijds vergoedt het bestuursorgaan rente als het zelf niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens de burger voldoet. De nieuwe fiscale renteregeling is geënt op deze spiegelbeeldige uitgangspunten maar is verder toegesneden op de systematiek van de belastingheffing. (...)
De nieuwe renteregeling heeft zowel een heffings- als een invorderingscomponent. De heffingscomponent van de regeling ziet op de periode tot aan de vaststelling van de betalingsverplichting of het recht op teruggaaf bij een belastingaanslag. Deze component wordt voortaan belastingrente genoemd. De invorderingscomponent blijft invorderingsrente heten. Deze heeft betrekking op het feitelijk te laat betalen aan de Belastingdienst van een belastingaanslag en de feitelijke uitbetaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf.
Kort en goed komt de nieuwe regeling er op neer dat de inspecteur belastingrente in rekening brengt als het opleggen van een belastingaanslag met een door de belanghebbende te betalen bedrag door toedoen van die belanghebbende te lang op zich laat wachten. Voorts vergoedt de inspecteur belastingrente ingeval hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen, indien die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek is. Door de ontvanger van de Belastingdienst wordt invorderingsrente in rekening gebracht als de belastingaanslag te laat wordt betaald. De ontvanger zal ten slotte invorderingsrente vergoeden als hij er te lang over doet een beschikking met een uit te betalen bedrag, feitelijk uit te betalen.”
5.5.
De belastingrenteregeling komt erop neer dat de inspecteur belastingrente in rekening brengt als het opleggen van een aanslag door toedoen van de belastingplichtige te lang op zich heeft laten wachten. [5] De belastingrente dient dan ook als prikkel tot het tijdig en naar het juiste bedrag doen van de aangifte.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving heeft berekend. Het heffen van belastingen in het algemeen belang dient in beginsel een ‘legitimate aim’. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het berekenen van rente over de verschuldigde belasting. De wetgever heeft, gelet op de vermelde totstandkominggeschiedenis, naar het oordeel van de rechtbank met de belastingrente legitieme doelen (vereenvoudiging van de regeling en onder meer als prikkel dienen tot het tijdig en correct voldoen aan de aangifteverplichtingen) nagestreefd. Het standpunt van belanghebbende dat met de belastingrenteregeling een kostenvermindering in verband met versimpeling van processen bij de Belastingdienst wordt nagestreefd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Anders dan belanghebbende stelt, volgt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp [6] dat de opbrengst van de wijziging van de belastingrenteregeling het gevolg is van het niet langer vergoeden van rente als de belastingschuldige na afloop van het belastingjaar een bedrag terugkrijgt (waardoor het zogenaamde “sparen bij de belastingdienst” niet langer mogelijk zou zijn). Naar het oordeel van de rechtbank is dit een legitiem doel van de wetgever. Van een schending van het eigendomsrecht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
Is het percentage van de in rekening gebrachte belastingrente te hoog?
5.7.
Belanghebbende neemt verder het standpunt in dat het percentage van de belastingrente te hoog is. Met de rente die creditcardmaatschappijen in rekening brengen kan de belastingrente volgens belanghebbende niet worden vergeleken, omdat de Belastingdienst meer zekerheden heeft bij het innen van (belasting)schulden. De herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank en de hypotheekrente zijn betere rentepercentages om een vergelijking mee te trekken, aldus belanghebbende.
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De belastingrente is hoger dan de rente op de kapitaalmarkt, maar de belastingrente is niet gerelateerd aan de rente op de kapitaalmarkt maar aan de wettelijke rente voor handelstransacties. Deze is gelijk aan de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank met een opslag. [7] Uit onderzoek is gebleken dat de belastingrente in vergelijking met sommige andere rentetarieven aanzienlijk lager is. [8] Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om voor de belastingrente voor de vennootschapsbelasting aan te sluiten bij de wettelijke rente voor handelstransacties. De rechtbank ziet geen ruimte om van de dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen af te wijken.
Is sprake van een verboden onderscheid?
5.9.
Tot slot stelt belanghebbende nog dat het onderscheid tussen de wettelijke rente voor niet-handelstransacties en handelstransacties discriminerend is. De wetgever heeft de ongelijke behandeling tussen vennootschapsbelastingplichtigen en niet-vennootschapsbelastingplichtigen voor wat betreft het percentage belastingrente erkend. Hij heeft goede redenen gezien voor het verschil in percentage belastingrente tussen de vennootschapsbelasting en andere belastingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de wetgever daarbij buiten de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is getreden. Er is derhalve geen sprake van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen vennootschapsbelastingplichtigen en niet-vennootschapsbelastingplichtigen. [9]
5.10.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur het bezwaar tegen (de afwijzing van het verzoek om herziening van) de beschikking belastingrente terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Panah, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 27 van de Wet Vpb.
2.Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Kamerstukken II 2011-2012 33 003, nr. 3, pagina’s 32 en 33.
5.Hoge Raad 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673, r.o. 3.2.1.
6.Kamerstukken II 2011-2012 33 003, nr. 3, paragraaf 3.4.1.
7.Kamerstukken II 2013-2014 33 755, nr. 3, pagina’s 4 en 5.
8.Kamerstukken II 2019-2020 35 303, nr. 6, pagina’s 30 en 31, Kamerstukken II 2017-2018 34 785, nr. 99.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:189.