Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
3. Onderscheid vennootschapsbelasting en overige middelen
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingrente die aan belanghebbende, een vennootschap, is opgelegd. De belanghebbende had op 4 juli 2014 de verschuldigde vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 voldaan, voordat de voorlopige aanslag was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de wetgeving niet voorziet in een beëindiging van het tijdvak voor de berekening van belastingrente bij een vrijwillige betaling voorafgaand aan de formele aanslag. De belanghebbende stelde dat de wetgever met het hogere percentage belastingrente voor vennootschapsbelastingplichtigen de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid had overschreden en dat er sprake was van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ten opzichte van niet-vennootschapsbelastingplichtigen. Het Hof verwierp deze stellingen en concludeerde dat er geen ruimte was voor het vergoeden van renteschade. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.