ECLI:NL:RBZWB:2024:8186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/3505
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de motiveringsplicht van de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 59,25, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het bedrag te hoog is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel niet heeft geschonden, omdat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd was. Belanghebbende had via een parkeerapp betaald, maar in de verkeerde parkeerzone, wat leidde tot een te lage betaling van de parkeerbelasting. De rechtbank stelt vast dat het voor risico van belanghebbende blijft dat hij niet de juiste parkeerzone heeft geselecteerd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verlaagt de naheffingsaanslag tot € 54,25. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts verbonden aan Meerts Rechtspraktijk),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juni 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 26 november 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 31 maart 2023 omstreeks 12:00 uur geparkeerd aan de [straat] te [plaats 2] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan de [B.V.] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 57,75 en € 1,50 aan kosten van de naheffingsaanslag. Tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting kan ook de feitelijke parkeerder bezwaar maken, zelfs als hij geen kentekenhouder is. De belanghebbende, als feitelijke parkeerder, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd en of het motiveringsbeginsel geschonden is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd, maar de rechtbank komt wel tot het oordeel dat de naheffingsaanslag te hoog is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel geschonden?
4. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een uitspraak op bezwaar berusten op een deugdelijke motivering. Aan de hand en omvang van de motivering stelt de wet geen nadere eisen, maar een (negatieve) beslissing op bezwaar moet wel afdoende ingaan op de aangevoerde argumenten en moet inzicht bieden in de redenen die aan die beslissing ten grondslag liggen. [1]
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar onvoldoende gemotiveerd heeft waar de uitspraak op bezwaar op gebaseerd is. De rechtbank vat dit op als een beroep op het motiveringsbeginsel. De heffingsambtenaar stelt dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie schending van het motiveringsbeginsel in beginsel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, maar enkel tot gevolg kan hebben dat de rechtbank, zo deze de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigt, verplicht is om zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel niet geschonden. De heffingsambtenaar heeft immers in de uitspraak op bezwaar gemotiveerd aangegeven dat hij in weerwil van hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht, nog steeds van oordeel is dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Bovendien heeft de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar voldoende specifiek de stellingen van belanghebbende gemotiveerd verworpen. De rechtbank acht de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd en verwerpt de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
5.1.
Volgens artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats 2] 2023 is de locatie [straat] te [plaats 2] door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
6. Artikel 2, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda (de Verordening) luidt:
“Een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;”
6.1.
Artikel 10 van de Verordening parkeerbelastingen 2023 van de Gemeente Breda luidt als volgt:
“De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van deze verordening zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023.”
6.2.
In bijlage 1 Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023 onderdeel E Naheffingsaanslag staat:
“De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedragen € 52,75.”
Gronden belanghebbende
7. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Belanghebbende heeft via de parkeerapp de auto per abuis aangemeld in de verkeerde parkeerzone.
7.1.
Belanghebbende wijdt zijn vergissing aan de situatie ter plaatse. In [parkeerzone 1] , mag in tegenstelling tot [parkeerzone 2] , het eerste kwartier kosteloos geparkeerd worden. Hierdoor is slechts het eerste kwartier geen parkeerbelasting voldaan volgens belanghebbende. Bovendien stelt belanghebbende dat er teveel parkeerbelasting is nageheven. [2]
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
8. Niet in geschil is dat op de locatie waar de auto geparkeerd stond tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd mag worden en dat er ook feitelijk sprake is geweest van parkeren. [3] Dat belanghebbende zich via de parkeerapp voor de foutieve parkeerzone heeft aangemeld en voor deze (onjuiste) zone feitelijk wel parkeerbelasting heeft voldaan is evenmin in geschil. De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan.
9. Uit vaste rechtspraak volgt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zichzelf op de hoogte stelt van het parkeerregime dat op de parkeerlocatie van toepassing is. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. [4]
9.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende via de parkeerapp parkeerbelasting heeft voldaan voor de zone met [parkeerzone 1] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat de parkeerbelasting voor de zone waar belanghebbende daadwerkelijk geparkeerd stond, zijnde [parkeerzone 2] , hoger is dan van de zone welke belanghebbende in de parkeerapp had geselecteerd. In de [parkeerzone 1] geldt namelijk voor het eerste kwartier gratis parkeren. Belanghebbende heeft dus te weinig parkeerbelasting betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het lag namelijk op de weg van belanghebbende om voorafgaande of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt en binnen welke zone belanghebbende parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde zone geselecteerd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan zijn standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
10. Ook de omstandigheid dát is betaald maakt het voorgaande niet anders. Op de gemeente rust geen plicht om betalingen te verrekenen. Op de daaraan impliciet gekoppelde vraag of dat redelijk is, kan de rechter geen antwoord geven. Immers, de redelijkheid der wet kan niet ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. [5]
11. In het geval van belanghebbende betekent dit dat naar het oordeel van de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij geloofwaardig acht dat belanghebbende de parkeerbelasting wilde voldoen, maar de intentie van belanghebbende is gelet op het objectieve karakter van de belasting niet van belang. [6]
Hoogte naheffingsaanslag
12. Op basis van artikel 10, eerste lid, van de Verordening en Bijlage 1 Tarieven- en kostentabel (onderdeel E Naheffingsaanslag) bedragen de kosten van de naheffingsaanslag € 52,75, terwijl op de naheffingsaanslag een bedrag van € 57,75 staat vermeld. Dit betekent dat op basis van de Verordening de heffingsambtenaar € 52,75 in rekening mag brengen. Nu belanghebbende – ten onrechte – een tarief van € 57,75 in rekening is gebracht is het beroep van belanghebbende tegen de hoogte van de naheffingsaanslag in zoverre gegrond en komt het totaal te betalen bedrag uit op € 54,25. [7]

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verlaagd.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 218,75. Dit bedrag is de resultante van de toekenning van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25. [8] Een motivering van deze beslissing is niet vereist. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag parkeerbelasting tot € 54,25;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet
vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. Saris, griffier, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 154.
2.Ter illustratie verwijzing naar rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 juni 2023, ECLI:RBZWB:2023:4135.
3.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats 2] 2023.
4.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2248.
5.Artikel 120 van de Grondwet.
6.Rechtbank Amsterdam 17 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1282.
7.Gerechtshof Amsterdam 17 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3732, r.o. 5.3.10.
8.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage, overweging 1.2.2, onderdeel a (evidente tel- en rekenfouten).
9.Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.