In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag, die dateert van 8 januari 2011, bedroeg in totaal € 55,90, bestaande uit € 4 aan parkeerbelasting en € 51,90 aan kosten voor de naheffing. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 22 februari 2011. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond op 24 mei 2012. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 17 oktober 2013 uitspraak deed.
Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat er een te hoog bedrag aan kosten in rekening was gebracht. De rechtbank had in haar uitspraak erkend dat de heffingsambtenaar niet voldoende op de bezwaargronden van de belanghebbende was ingegaan, wat leidde tot een motiveringsgebrek. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag rechtsgeldig was opgelegd, maar dat de kosten die in rekening waren gebracht niet overeenkwamen met de geldende verordening op het moment van de naheffing. De heffingsambtenaar had ten onrechte € 51,90 in rekening gebracht, terwijl het juiste bedrag € 50,90 had moeten zijn.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 54,90. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte motivering en de juiste toepassing van de gemeentelijke verordening bij het opleggen van naheffingsaanslagen.