ECLI:NL:RBZWB:2024:7963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
BRE 24/6948
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake kinderopvangtoeslag en de verplichting tot tijdige besluitvorming door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag, maar de Dienst Toeslagen heeft niet tijdig een besluit genomen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 13 februari 2024, waarin de Dienst Toeslagen was opgedragen om binnen een bepaalde termijn een vooraankondiging te versturen en een besluit te nemen. Eiseres stelt dat de Dienst Toeslagen deze verplichtingen niet is nagekomen, wat aanleiding geeft voor haar beroep.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een nieuwe termijn op van twee weken om alsnog een vooraankondiging te versturen en een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden.

Daarnaast wordt de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, die in dit geval € 437,50 bedragen. De rechtbank wijst erop dat de gemaakte kosten beperkt zijn, omdat de zaak voornamelijk draait om de vraag of de beslistermijn is overschreden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.G.M. de Ruijter),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 13 februari 2024. [1] In die uitspraak staat dat verweerder binnen tien weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging moet versturen aan eiseres en uiterlijk binnen twee weken na een ingediende zienswijze of zes weken nadat de termijn voor het indienen van een zienswijze is verstreken een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 13 februari 2024 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing moest nemen. [3]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een vooraankondiging verzenden aan eiseres. Tegen de vooraankondiging kan eiseres een zienswijze indienen. Na ontvangst van deze zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken, heeft verweerder nog twee weken om een besluit op de aanvraag bekend te maken.
5.2.
Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [4] De rechtbank ziet in deze situatie echter geen aanleiding om die lijn te volgen, omdat de rechtbank bij haar uitspraak van 13 februari 2024 al een langere termijn heeft gegeven.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 13 februari 2024, geldt dat deze dwangsom doorloopt tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Indien de tweede termijn voor het nemen van een besluit wordt overschreden, loopt de dwangsom (verder) tot op het moment dat het besluit bekend is gemaakt. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom op te leggen met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2024 [5] en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 [6] . De rechtbank ziet echter geen aanleiding om, in afwijking van het landelijke beleid, een lagere dwangsom op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland [7] , geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [8] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een vooraankondiging aan eiseres te verzenden;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M. Choyoua, griffier, op 26 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
7.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
8.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.