ECLI:NL:RBZWB:2024:7820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/187
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag rioolheffing en WOZ-waarde in het kader van de opbrengstlimiet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 november 2024, wordt het beroep van een vereniging tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar behandeld. De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 669.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 656.000. De aanslagen voor onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing werden dienovereenkomstig aangepast, terwijl de aanslag rioolheffing gehandhaafd bleef. De rechtbank oordeelt dat de waarde van het object in het economische verkeer op 1 januari 2021 moet worden vastgesteld op € 537.000, en dat de aanslagen OZB en watersysteemheffing verlaagd moeten worden.

De rechtbank behandelt ook de rechtsgeldigheid van de aanslag rioolheffing, waarbij het geschil zich richt op de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten, en dat de beroepsgrond van de belanghebbende niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en watersysteemheffing, maar ongegrond voor de aanslag rioolheffing. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[vereniging] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West Brabant(gemeente Bergen op Zoom en waterschap Brabantse Delta), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 juni 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (het object) op 1 januari 2021 (de toestandsdatum) vastgesteld op € 669.000. Tegelijk met deze waardevaststelling zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen eigenaar en gebruiker (de aanslagen OZB) en de aanslag rioolheffing van de gemeente Bergen op Zoom voor het jaar 2021 opgelegd. Ook is aan belanghebbende de aanslag watersysteemheffing gebouwd van waterschap Brabantse Delta voor het jaar 2021 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de waarde van het object verlaagd naar € 656.000 en de aanslagen OZB en watersysteemheffing dienovereenkomstig verlaagd. De aanslag rioolheffing is gehandhaafd. Aan belanghebbende is een bedrag van € 538 aan proceskosten toegekend.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en [naam 1] en [naam 2] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het object. Het object bestaat uit een sporthal, kantine en jeu de boulesbaan op een perceel grond.

Beoordeling door de rechtbank

3. Partijen hebben hangende beroep overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de waarde van het object in het economische verkeer per toestandsdatum 1 januari 2021 nader moet worden vastgesteld op € 537.000 en dat de aanslagen OZB en watersysteemheffing dienovereenkomstig moeten worden verlaagd. Daarnaast komen partijen een vergoeding in de proceskosten van belanghebbende voor beroep overeen ten bedrage van € 837 en vergoeding van het griffierecht van € 365. De rechtbank ziet geen reden om partijen hierin niet te volgen. Het beroep wordt dan ook in zoverre gegrond verklaard.
3.1.
Partijen verschillen nog van mening over de aanslag rioolheffing.
4. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar rechtsgeldig aan belanghebbende een aanslag rioolheffing voor het jaar 2021 heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de zogenoemde opbrengstlimiet overschreden is en zo ja, of als gevolg daarvan de Verordening rioolheffing Bergen op Zoom 2021 ten aanzien van belanghebbende onverbindend is. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag rioolheffing rechtsgeldig opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Formeel
6. Belanghebbende voert aan dat haar een instantie is ontnomen doordat pas bij de uitspraak op bezwaar de gevraagde stukken zijn overgelegd. Volgens belanghebbende dient dit, parallel aan de jurisprudentie over strijd met artikel 40 van de Wet WOZ, te leiden tot vergoeding van de proceskosten in beroep.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in het bezwaarschrift heeft gesteld dat de geraamde opbrengst de geraamde lasten ter zake overstijgt, zonder om stukken te vragen. Tijdens de hoorzitting is aangegeven dat de begroting niet kon worden gevonden en zijn twee algemene opmerkingen gemaakt over inzichtelijkheid van gegevens. De rechtbank stelt vast, en belanghebbende heeft niet betwist, dat de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar de begroting 2021 met een meerjarenraming 2021-2024, begrotingsmutaties en een overzicht overhead heeft meegestuurd. Belanghebbende beschikte daarmee over voldoende gegevens om te kunnen beoordelen of het zinvol was beroep in te stellen. [1] Indien belanghebbende in de bezwaarfase op de stukken had willen reageren, dan had het op zijn weg gelegen om dit tijdig aan te geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet in beroep hoeven komen om voldoende gegevens te ontvangen en is haar dus onder de omstandigheden van dit geval geen instantie ontnomen. Deze beroepsgrond faalt.
Opbrengstlimiet
7. Ingevolge artikel 229b van de Gemeentewet worden de tarieven van rechten als
bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van die wet (waaronder de onderhavige rioolrechten zijn te rangschikken) zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
7.1.
Bij de beoordeling van een geschil inzake de opbrengstlimiet zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld. [2] Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt kort worden samengevat.
Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen - dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is - duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
Gronden belanghebbende
8. Belanghebbende voert aan dat de opbrengstlimiet is overschreden. Daartoe stelt zij dat onvoldoende inzicht is verstrekt in de ramingen van de baten en de lasten op de volgende onderdelen:
1. of de raming van baten zowel het rioolaansluitingsrecht als ook het rioolafvoerrecht omvat én hoeveel belastingplichtigen (bedrijven en natuurlijke personen) bijdragen aan het totaal bedrag van de geraamde baten
2. de omvang en samenstelling van de aan de rioolheffing toegerekende post Personeelslasten
3. de samenstelling van de post Overhead ten aanzien van de categorieën kosten die daarvan deel uitmaken.
Op de laatste twee punten bestaat bij belanghebbende twijfel of sprake is van een last ter zake. Zij verwijst daartoe naar de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1539, r.o. 4.11, 4.13 en 4.23.
In het beroepschrift is tevens aangevoerd dat de cijfermatige onderbouwing van het percentage waarmee de afschrijving leidend tot de kapitaalslasten heeft plaatsgevonden, onduidelijk is. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven inmiddels duidelijkheid daarover te hebben en dit punt in te trekken.
Beoordeling rechtbank
9. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten in de begroting. Dan is het vervolgens aan belanghebbende om de feiten te onderbouwen op basis waarom ten aanzien van bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake.
Raming baten
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar op basis van de informatie in het verweerschrift, de overgelegde stukken en de toelichting daarop ter zitting de raming van de baten én de aantallen belastingplichtigen (bedrijven en natuurlijke personen) voldoende toegelicht. Het aansluitingsrecht op het riool is in de begroting in mindering gebracht op de lasten, om een te hoge heffing te voorkomen. Daarnaast is in de begroting uitgegaan van een tarief van € 345, terwijl het tarief aan rioolheffing in de Verordening is vastgesteld op € 335. Dit lagere bedrag per aanslag brengt mee dat het totaal bedrag aan baten lager uitvalt dan begroot. Dit is een keuze van de gemeenteraad, die in het voordeel werkt van alle belastingplichtigen en dus ook van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende, mede gelet op de toelichting van de heffingsambtenaar, niet geslaagd in het onderbouwen van zijn standpunt dat twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake.
Personeelskosten
9.2.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar inzicht gegeven in de post personeelskosten door te verwijzen naar het Product riolering begroting 2021. Toegelicht is dat de directe personeelslasten in de begroting € 1.047.683 bedragen en dat dit in totaal 14,59 fte personeel betreft. Belanghebbende heeft ter zitting de blote stelling ingenomen dat het aantal van 14,59 fte niet kan worden gecontroleerd. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar in beginsel geen onderbouwende stukken hoeft te overleggen van alle verschillende onderdelen in de begroting. Nu belanghebbende pas ter zitting om meer inzicht in het aantal fte heeft gevraagd, ligt het buiten het vermogen van de heffingsambtenaar om de gewenste zekerheid en het volledig inzicht te verschaffen. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet van de heffingsambtenaar worden verlangd. Ook hier concludeert de rechtbank dat de beroepsgrond van belanghebbende geen doel treft.
Overhead
9.3.
De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat in de begroting een bedrag is opgenomen voor overhead van ruim € 21.700.000. De berekening is echter gemaakt op basis van de gegevens in de voorlopige begroting en daarin was voor overhead een bedrag van ruim € 22.400.000 opgenomen. Dit verschil is te verklaren doordat het tarief aan rioolheffing is vastgesteld op het moment dat de definitieve begroting nog niet was vastgesteld. Het genoemde verschil is echter dusdanig klein dat dit per belastingplichtige wegvalt binnen het verschil tussen het begrote tarief voor de aanslag rioolheffing en het vastgestelde tarief (zie overweging 9.1.). Hiermee heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank voldoende toelichting gegeven om het standpunt van belanghebbende te weerleggen.
Conclusie
9.4.
Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar op basis van de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet voor de rioolheffing niet is overschreden. Dit betekent dat de Verordening rioolheffing Bergen op Zoom 2021 verbindend is en dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende terecht een aanslag rioolheffing over het belastingjaar 2021 heeft opgelegd. Het beroep voor zover gericht tegen de aanslag rioolheffing zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en watersysteemheffing;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en watersysteemheffing;
  • vermindert de WOZ-waarde van de onroerende zaak tot een bedrag van € 537.000;
  • vermindert de aanslagen OZB en watersysteemheffing dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 837 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 14 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Voor zover een vergelijking is te maken met artikel 40 van de Wet WOZ, wat hier niet aan de orde is, zie onder andere Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Zie onder andere de arresten van de Hoge Raad van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.