ECLI:NL:RBZWB:2024:7572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/2279 WMO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding hulphond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk om haar een vergoeding toe te kennen voor de aanschaf en opleidingskosten van een hulphond op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres, die sinds haar kinderjaren psychische klachten heeft, had op 7 februari 2020 een aanvraag ingediend voor deze vergoeding. Het college weigerde deze aanvraag op 27 februari 2020 en verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond in een besluit van 17 maart 2022. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft geweigerd de vergoeding toe te kennen. Het college baseerde zich op medisch advies dat stelde dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van hulphonden in het verbeteren van zelfredzaamheid en participatie. De rechtbank concludeert dat de behandeling van eiseres de meest passende oplossing is en dat de hulphond niet van toegevoegde waarde is. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank toekent. De totale procedure heeft meer dan vier jaar geduurd, wat resulteert in een schadevergoeding van € 2.500,-, waarvan € 1.500,- door het college en € 1.000,- door de Staat der Nederlanden moet worden betaald.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af, met uitzondering van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2279 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

gemachtigde: mr. R. Imkamp,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk (het college), verweerder,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de
weigering van het college haar een vergoeding toe te kennen voor de aanschaf en opleidingskosten van een hulphond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.1.
Het college heeft met het besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) geweigerd de door eiseres gevraagde voorziening te verstrekken. Met het bestreden besluit van 17 maart 2022 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de moeder van eiseres en namens het college [naam 1] en mr. C.H.C. van Aken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres een vergoeding voor de aanschaf en opleiding van een hulphond toe te kennen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres heeft vanaf haar kinderjaren psychische klachten die zijn ontstaan na diverse traumatische ervaringen. Zij heeft hiervoor verschillende therapieën gevolgd, zowel ambulant als via opname. Eiseres is onder behandeling bij de GGZ en ontvangt begeleiding door het FACT team. Begin 2020 (tot 17 april 2020) was eiseres intramuraal opgenomen bij de GGZ. Vanuit de behandeling is gekeken naar beschermd wonen. Op 1 mei 2021 is eiseres verhuisd naar een vorm van beschermd wonen, maar enige tijd later is zij weer bij haar moeder gaan wonen.
4.1.
Eiseres heeft op 7 februari 2020 bij het college gevraagd om vergoeding van de aanschafkosten en opleidingskosten van een hulphond. Eiseres heeft haar [hond] in december 2019 met financiële hulp van haar opa gekocht. In februari 2020 is zij, ook met financiële hulp van haar opa, met het opleidingstraject gestart. Het certificaat Assistentiehond heeft zij inmiddels behaald.
Standpunt van het college
5. Het college heeft de gevraagde voorziening geweigerd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er nog onvoldoende medisch wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van dit soort hulphonden bij het wegnemen van beperkingen in zelfredzaamheid en participatie. Het college stelt zich daarnaast op het standpunt, na medisch advies te hebben gevraagd aan [organisatie], dat therapeutische behandeling ook zal leiden tot verbetering in het functioneren en de zelfredzaamheid van eiseres, ook waar het participatie als bedoeld in de Wmo betreft. De complexiteit van de problematiek en het feit dat de behandelingen nog niet zijn afgerond maken het niet mogelijk om een goede inschatting te maken over de mate van herstel. De verwachting is dat er vanwege de stoornissen altijd in meer of minder mate ondersteuning nodig zal blijven, maar ten tijde van de medische rapportage door [organisatie] is niet duidelijk of en zo ja in welke mate dan nog doelen voor een assistentiehond aanwezig zullen blijven. Het college concludeert dat de toegevoegde waarde van de gevraagde hulphond – voor zover die zou zijn gelegen in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en de participatie – onvoldoende is gebleken.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres stelt, samengevat, dat het college geen voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar haar individuele situatie en naar de vraag wat een passende oplossing is voor haar problemen. Het college mocht haar aanvraag niet afwijzen met het argument dat sprake is van onvoldoende wetenschappelijk bewijs. Verder stelt eiseres dat het college haar conclusie heeft gebaseerd op een onjuiste lezing van het rapport van [organisatie], een argument dat zij in de bezwaarprocedure al naar voren heeft gebracht. Eiseres stelt dat de gevraagde voorziening de meest passende oplossing is om haar te ondersteunen in het kader van haar problematiek op het gebied van haar zelfredzaamheid en participatie.
Overwegingen
7. De rechtbank stelt vast dat de periode die hier beoordeeld moet worden in beginsel loopt vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van het bestreden besluit. [1] Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 7 februari 2020 tot 17 maart 2022.
7.1.
Bij een aanvraag om een maatwerkvoorziening ligt het op de weg van het college onderzoek te doen. Daarbij geldt het volgende stappenplan. [2] Het college moet allereerst vaststellen wat de hulpvraag van eiseres is (stap 1). Vervolgens moet het college vaststellen welke beperkingen eiseres ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (stap 2). Daarna zal het college moeten bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres (stap 3). Ook moet worden bekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen eiseres de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Pas als die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen.
7.2.
Het betoog van eiseres dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Op basis van het medisch advies van [organisatie] en de overige gegevens in de dossierstukken heeft het college zich een voldoende duidelijk beeld kunnen vormen van de hulpvraag van eiseres, van de problemen die zij ondervindt bij haar zelfredzaamheid en participatie, van haar ondersteuningsbehoefte en van de hulp die zij krijgt uit het sociale netwerk.
7.3.
Het geschil tussen partijen ziet verder op de vraag welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiser (stap 3). Hoewel de rechtbank wel aanneemt dat eiseres baat heeft bij haar [hond], betekent dat nog niet dat dit de meest passende oplossing is voor haar beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
7.4.
De rechtbank stelt voorop dat het aan het college is om, uitgaande van de vastgestelde problemen in de zelfredzaamheid en participatie, en waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, te besluiten op welke wijze wordt voorzien in een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie in het kader van de Wmo. [3]
7.5.
De rechtbank vat het standpunt van het college zo op dat in het geval van eiseres (allereerst) behandeling is aangewezen, dat behandeling een passende bijdrage levert in haar zelfredzaamheid en participatie, en dat onvoldoende is gebleken dat een hulphond daarnaast van toegevoegde waarde is.
Dit standpunt van het college is gebaseerd op de rapportage Wmo van 26 februari 2020, de medische informatie van [ggz-instelling] van 6 december 2019 en het medisch advies van [naam 2], arts indicatie en advies van [organisatie] van 7 april 2021. [naam 2] heeft op 3 februari 2021 een huisbezoek aan eiseres afgelegd waarbij ook de moeder aanwezig was. Zij heeft medische informatie bij de GGZ behandelaar opgevraagd. Verder heeft [naam 2] telefonisch contact gehad met de trainer van [hondentrainer], waar eiseres met haar hond in training was.
[naam 2] overweegt in de rapportage van 7 april 2021 dat de doelen waarvoor de hond wordt ingezet deels behandeldoelen zijn en deels participatiedoelen zijn die worden beoordeeld als het secundair gevolg van de overige doelen en taken. De doelen kunnen voor een deel ook worden vervuld door een huisdier zonder specifieke opleiding (zoals structuur in de dag en zinvolle daginvulling).Verder overweegt [naam 2] dat eiseres nog onder behandeling is voor haar psychische problematiek en diverse medicatie gebruikt. Ook is eiseres doorverwezen voor een behandeltraject gericht op het middelengebruik in een gespecialiseerde setting voor gecombineerde problematiek. De bedoeling is dat eiseres daarna een gespecialiseerd behandeltraject gaat volgen gericht op traumaverwerking. De verwachting is dat behandeling zal leiden tot verbetering van de zelfredzaamheid en participatie. Volgens [naam 2] is een goede inschatting van de mate van herstel niet te maken. Wel verwacht zij dat er vanwege de ontwikkelingsstoornissen van eiseres altijd in meer of mindere mate ondersteuning nodig zal blijven. Het is op dat moment onduidelijk of en in welke mate er doelen voor een hulphond aanwezig zullen blijven.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het advies van de arts mogen volgen. Ook heeft het college daaruit kunnen opmaken dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat een hulphond ten opzichte van behandeling van toegevoegde waarde is in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. De rechtbank ziet geen reden voor de conclusie dat dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel niet inzichtelijk, niet concludent of onjuist is. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd die doet twijfelen aan de rapportage en conclusies van de arts van [organisatie]. In de medische informatie van [ggz-instelling] is vermeld dat met een hulphond de symptomen mogelijk kunnen verbleken door het bezorgen van nabijheid en veiligheid. Hieruit kan hooguit worden afgeleid dat eiseres mogelijk baat kan hebben bij een hulphond, maar daaruit kan nog niet worden geconcludeerd dat een hulphond voor eiseres de meest passende oplossing is voor haar beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval met behandeling wordt voorzien in een passende bijdrage voor de door eiseres ondervonden beperkingen. Daarom heeft het college de door eiseres gevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wmo mogen weigeren.
7.8.
Bovendien heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in een recente uitspraak [4] geoordeeld dat het college niet gehouden is om een maatwerkvoorziening (in dit geval een hulphond) te verstrekken als in een specifieke regeling, zoals de Zorgverzekeringswet, een bewuste keuze is gemaakt om bepaalde kosten niet te vergoeden. In deze uitspraak is geoordeeld dat hiervan onder meer sprake is bij bepaalde type hulphonden. Hieronder valt ook de door eiseres ingezette hulphond. In de door eiseres aangevoerde argumenten ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van deze jurisprudentie van de CRvB. Ook in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de CRvB ging het om vergelijkbare inzet van hulphonden voor niet-lichamelijke problematiek en beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Schadevergoeding
8. Eiseres heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
8.1.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. [5] Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan een andere termijn dan twee jaar geldt. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
8.2.
In dit geval start de termijn op 2 april 2020, te weten het moment waarop het college het bezwaarschrift heeft ontvangen. Vanaf dat moment tot de datum van deze uitspraak op 25 september 2024 heeft de procedure vier jaar en (afgerond) zes maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen duren. De redelijke termijn is overschreden met twee jaar en zes maanden (30 maanden). Dit komt neer op een schadevergoeding van € 2.500,- in totaal.
8.3.
Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. De termijnoverschrijding moet in dit geval zowel aan het college als aan de rechtbank worden toegerekend. Het college heeft het bestreden besluit op 17 maart 2022 verzonden, en heeft daarmee de besluitvorming op bezwaar (afgerond) twee jaar geduurd, terwijl dit hoogstens zes maanden mag zijn. Dit is een overschrijding van 18 maanden. Het college zal worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van (18/30 x € 2.500,- =) € 1.500,-. De termijnoverschrijding wordt voor het overige toegerekend aan de beroepsprocedure bij de rechtbank. De Staat zal worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 1.000,-. De rechtbank merkt de minister van Justitie en Veiligheid in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
9.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed. Evenmin krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college tot het betalen van € 1.500,- aan schadevergoeding aan eiseres;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eiseres.
Deze uitspraak is op 25 september 2024 gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- maatschappelijke ondersteuning:
1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°.bieden van beschermd wonen en opvang;
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voetnoten

1.CRvB 16 mei 2028, ECLI:NL:CRVB:2018:1444, r.o. 4.1.
2.CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, r.o. 4.4.2.
3.CRvB 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:221, r.o. 4.4. en CRvB 23 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:349, r.o. 4.4.
4.Zie CRvB 22 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:376. En ook de uitspraken van 19 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:1465 en ECLI:NL:CRVB:2024:1467.
5.CRvB 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:436.