ECLI:NL:RBZWB:2024:7568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/9983 WAO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en rechtszekerheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser ontving van 29 april 2005 tot 29 oktober 2005 een loondervingsuitkering en had recht op een WAO-vervolguitkering vanaf 29 oktober 2005. Het UWV heeft in een eerder besluit van 18 november 2022 geconstateerd dat eiser sinds 29 oktober 2005 een te hoge uitkering heeft ontvangen en heeft besloten om de uitkering per 1 juni 2023 te verlagen naar het juiste bedrag, zonder terugvordering. De rechtbank overweegt dat het UWV bevoegd is om gemaakte fouten te herstellen, mits dit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of andere rechtsbeginselen. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de te hoge uitkering, maar de rechtbank oordeelt dat hij redelijkerwijs had moeten weten dat een herziening onvermijdelijk was. De rechtbank concludeert dat de herziening van de uitkering op goede gronden heeft plaatsgevonden en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9983 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. J.F.C.A.M. Brouwers-Weterings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de – bij besluit van 18 november 2022 – door het UWV doorgevoerde verlaging van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In het bestreden besluit van 24 augustus 2023 op het bezwaar van eiser heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en de verlaging per 1 juni 2023 doorgevoerd. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, vergezeld door zijn echtgenote, zijn gemachtigde en mr. H van Gent als waarnemend gemachtigde van het UWV deelgenomen.
1.2
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden de WAO-uitkering van
eiser vanaf 1 juni 2023 heeft verlaagd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het beroep
3. Het beroep dient naar het oordeel van de rechtbank ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit
oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt vanaf 17 april 1998 een WAO-uitkering en per 29 april 2005 beschouwt het UWV eiser als volledig arbeidsongeschikt. Bij besluit van 25 april 2005 heeft het UWV besloten dat eiser tot 29 oktober 2005 een loondervingsuitkering ontvangt. Vanaf 29 oktober 2005 zou eiser een WAO-vervolguitkering ontvangen.
Bij besluit van 18 november 2022 heeft het UWV eiser bericht dat per vergissing de WAO-uitkering niet per 29 oktober 2005 is aangepast en dat eiser sinds 29 oktober 2005 een te hoge uitkering heeft ontvangen. Het UWV past met ingang van 1 februari 2023 de WAO-uitkering van eiser aan naar een vervolguitkering op basis van het vervolgdagloon. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 november 2022. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de herziening naar een vervolguitkering in stand gelaten, maar deze aanpassing pas per 1 juni 2023 doorgevoerd.
Heeft het UWV op goede gronden de WAO-uitkering van eiser per 1 juni 2023 verlaagd?
5. Eiser voert aan dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk was dat hij een te hoge uitkering ontving. In 2004 verbleef hij in een GGZ-kliniek, gevolgd door tweeëneenhalf jaar therapie. Eiser was toen niet bezig met zijn uitkering. Na de beslissing van 25 april 2005 heeft eiser, tot het besluit van 18 november 2022, niets meer van het UWV vernomen. Eiser heeft in de loop der jaren zijn uitgavepatroon afgestemd op de WAO-uitkering. Door de herziening van de uitkering ontvangt eiser nu € 400 minder per maand en eiser vreest niet meer in de kosten van zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. In de aanvullende gronden doet eiser een beroep op de dringende reden en verwijst hij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024.
5.1
Het UWV stelt dat eiser al in de beslissing van 25 april 2005 op de hoogte is gebracht van de herziening van de WAO-uitkering, dat de teveel uitbetaalde uitkering niet wordt teruggevorderd en dat het UWV in het bestreden besluit een langere uitlooptermijn (zes maanden in plaats van twee maanden) heeft toegepast. Volgens het UWV is dat een redelijke termijn om te wennen aan de gewijzigde (financiële) situatie. Het UWV wijst er verder op niet gehouden te zijn om een gemaakte fout naar de toekomst toe te blijven herhalen.
5.2
Partijen zijn het erover eens dat eiser sinds 29 oktober 2005 recht had op een vervolguitkering en dat de vervolguitkering lager is dan de tot en met 28 oktober 2005 toegekende loondervingsuitkering. Ook is niet in geschil dat het UWV de uitkering ten onrechte niet per 29 oktober 2005 heeft herzien. Eiser voert geen gronden aan tegen de hoogte van de vastgestelde vervolguitkering.
5.3
Volgens de vaste rechtspraak van de CRvB is een bestuursorgaan [1] in beginsel bevoegd om een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe genomen besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, een (on)geschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel [2] . Het UWV heeft eiser op 18 november 2022 laten weten dat er een fout is gemaakt. Het UWV heeft de gemaakte fout hersteld door eisers WAO-uitkering per
1 juni 2023 te verlagen naar het juiste bedrag en af te zien van een terugvordering.
5.4
Eiser doet voor wat betreft de herziening naar een vervolguitkering een beroep op de recente wijziging in de rechtspraak van de CRvB over de dringende reden [3] . In de betreffende uitspraak [4] heeft de CRvB overwogen dat het afstapt van de tot dan toe toegepaste restrictieve beoordeling van de dringende reden. De CRvB heeft bepaald dat de dringende reden als een open norm gezien dient te worden. Het UWV moet de relevante feiten en omstandigheden zodanig afwegen dat die belangenafweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – en in het bijzonder het rechtszekerheids-, het vertrouwens- het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel – kan doorstaan. Bij de belangenafweging dient onder meer de oorzaak en de gevolgen van de herziening, de stelplicht van eiser en de onderzoekplicht van het UWV te worden meegenomen.
5.5
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de wijze waarop het UWV zijn fout heeft hersteld ten eerste in aanmerking dat eiser weet, althans redelijkerwijs kon weten, dat een herziening naar een vervolguitkering onvermijdelijk is en dat het UWV ook bevoegd is om de gemaakte fout te herstellen. De beroepsgrond van eiser dat hij niet wist dat hij een te hoge uitkering ontving, leidt dan ook niet tot een geslaagd beroep. Ten tweede geldt dat eiser circa zeventien jaar lang een veel te hoge uitkering heeft ontvangen. Het UWV heeft afgezien van terugvordering van de te hoog uitgekeerde uitkering. Het UWV herstelt de fout per datum in de toekomst en neemt hierbij een ruimere uitlooptermijn in acht dan gebruikelijk in dit soort situaties. De rechtbank weegt mee dat het hier gaat om gemeenschapsgeld.
5.6
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop het UWV de fout heeft hersteld de toetsing aan de in overweging 5.4 genoemde beginselen kan doorstaan. Weliswaar voert eiser aan dat hij door de lagere uitkering financiële problemen vreest, maar die stelling heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft eiser een half jaar de tijd gehad om zijn bestedingspatroon aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de vanaf 1 juni 2023 herziene
WAO-uitkering van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en krijgt ook het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
Artikel 21, eerste lid:
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet bestaat achtereenvolgens uit een loondervingsuitkering, waarvoor het dagloon als maatstaf geldt en een vervolguitkering, waarvoor het vervolgdagloon als maatstaf geldt.
Artikel 21a:
De duur van de loondervingsuitkering is voor degene, die op de datum met ingang waarvan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend:
(….)
43 jaar of ouder is anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is één jaar;
(…).
Artikel 21b, eerste lid:
1. Na afloop van de in artikel 21a bedoelde periode bestaat recht op vervolguitkering met als maatstaf het vervolgdagloon.
Artikel 36a, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering (….), herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluit geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.

Voetnoten

1.En het UWV is een bestuursorgaan.
2.CRvB 12 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:850 en CRvB 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:168.
3.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
4.Inclusief de verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal mr. R.H. de Bock van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086.