ECLI:NL:RBZWB:2024:7417

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
21.422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De zaak betreft eiseres, die sinds 20 november 2001 een bijstandsuitkering ontving, en eiser, met wie zij volgens de gemeente een gezamenlijke huishouding zou voeren. De gemeente, vertegenwoordigd door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden, heeft de bijstandsuitkering van eiseres per 1 februari 2020 beëindigd en teruggevorderd over de periode van 5 februari 2009 tot 1 februari 2020, met een totaalbedrag van € 148.092,82. Dit besluit volgde op een anonieme tip en een daaropvolgend onderzoek naar de leefsituatie van eiseres, waaruit bleek dat eiser regelmatig bij haar verbleef.

De rechtbank heeft de zaak op 17 juni 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door verklaringen van eiseres en buurtbewoners. Eiseres had de inlichtingenplicht geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat de gemeente op goede gronden had gehandeld en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/422 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

1.1. [eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. W.R. Aerts, voorheen mr. E.W. Kempe en mr. M.W.A. Verhaard),

2.[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden), verweerder,
(gemachtigden mr. S.M.C. Kooi en mr. J.C.M. van Bavel).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers inzake de intrekking en terugvordering een uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft de Bevelanden de aan eiseres toegekende bijstandsuitkering beëindigd met ingang van 1 februari 2020 en ingetrokken over de voorafgaande periode van 5 februari 2009 tot 1 februari 2020. Verder heeft de Bevelanden bij afzonderlijk besluit van eveneens 11 mei 2020 de teveel uitbetaalde bijstand over de periode van 5 februari 2009 tot en met 31 januari 2020 van eisers teruggevorderd tot een bedrag van € 148.092,82. Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 december 2020 op de bezwaren van eisers is de Bevelanden bij deze besluiten gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Bevelanden.
1.4.
De rechtbank heeft op 20 juni 2024 het beroep heropend om eiser in de gelegenheid te stellen zijn standpunt mondeling toe te lichten en te reageren op de standpunten van de andere partij(en).
1.5.
Voortgezette behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2024. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Namens de Bevelanden was niemand aanwezig en ook eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.
1.6.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Totstandkoming van het besluit
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiseres ontving sinds 20 november 2001 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande en stond in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het [adres] te [plaats] . Op 26 maart 2019 heeft de Bevelanden via een anonieme tip het signaal ontvangen dat eiseres al twintig jaar zou samenleven met de heer [eiser] . Eiser staat sinds 5 februari 2009 niet langer in de BRP ingeschreven en zou zijn geëmigreerd.
2.2.
Uit het rapport Handhaving van de Bevelanden van 9 april 2020 volgt dat de Bevelanden vanaf juli 2019 onderzoek heeft ingesteld naar de leefsituatie van eiseres. In de periode van 18 juli 2019 tot en met 23 september 2019 zijn diverse waarnemingen verricht. Eiser werd regelmatig gezien bij de woning van eiseres.
Op 11 november 2019 heeft de Officier van Justitie een bevel afgegeven om eisers stelselmatig te volgen en hun aanwezigheid en/of gedrag waar te nemen. De observaties zijn verricht in de periode van 11 november 2019 tot en met 7 januari 2020. De Bevelanden heeft daarnaast internetonderzoek verricht en meterstanden bij Evides opgevraagd.
Op 29 januari 2020 heeft de Officier van Justitie opdracht gegeven om eisers buiten heterdaad aan te houden. Eisers zijn op 6 februari 2020 aangehouden en verhoord. Ook is een huisbezoek bij de woning [adres] te [plaats] afgelegd en zijn getuigen gehoord.
2.3.
Met het besluit van 11 mei 2020 heeft de Bevelanden de aan eiseres toegekende bijstandsuitkering beëindigd per 1 februari 2020 en vanaf 5 februari 2009 tot aan de datum van de beëindiging ingetrokken. De reden hiervoor is dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met eiser en dat zij hiervan geen melding heeft gemaakt. Vanwege het schenden van de inlichtingenplicht kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld over de periode 5 februari 2009 tot en met 31 januari 2020.
Met het besluit van eveneens 11 mei 2020 heeft de Bevelanden de als gevolg van de intrekking van de bijstand over de periode 5 februari 2009 tot en met 31 januari 2020 teveel betaalde uitkering tot een bedrag van € 148.092,82 van eisers (hoofdelijk) teruggevorderd.
Tegen deze besluiten hebben eisers op 10 juni 2020 bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit van 18 december 2020 heeft de Bevelanden het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Bevelanden ten grondslag gelegd dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als eiseres en dat zij een gezamenlijke huishouding voeren. De Bevelanden wijst op de verklaring die eiseres tijdens het verhoor van 6 februari 2020 heeft afgelegd, de bevindingen tijdens een aansluitend huisbezoek en het afgelegde buurtonderzoek. Er is volgens de Bevelanden voldoende grondslag voor de vaststelling dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich in bevond op het adres van eiseres. Bovendien is sprake van wederzijdse zorg tussen eiser en eiseres.
Eisers voerden volgens de Bevelanden in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding. Door hier geen melding van te maken heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden en kon als gevolg daarvan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Beroepsgronden
4.1.
Eiseres hebben betoogd dat stukken uit het strafrechtelijk onderzoeksdossier, waaronder het bevel tot stelselmatige observaties, en de aktes van de buitengewoon opsporingsambtenaren, ontbreken in het dossier.
4.2.
Eisers stellen verder dat uit de onderzoeksbevindingen onvoldoende blijkt dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich in de periode 5 februari 2009 tot en met 31 januari 2020 op het [adres] bevond. Er is geen sprake van wederzijdse zorg geweest tussen eisers. Eiser heeft niet bijgedragen in de kosten van de huishouding of een structurele financiële bijdrage geleverd.
Uit de observaties en het internetonderzoek valt volgens eisers niet op te maken dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Ook de resultaten van de meterstanden kunnen niet bijdragen aan de conclusie dat sprake is van gezamenlijke huishouding.
Eiseres is op 6 februari 2020 gehoord als verdachte. Zij voelde zich destijds onder druk gezet. De verklaring van eiseres dat eiser sinds 2009 bij haar zou wonen, wordt ook niet ondersteund door ander bewijs. De getuigenverklaringen zijn oppervlakkig, niet eenduidig, anoniem en summier. Er is niet gevraagd of de samenstelling van het gezin altijd zo is geweest. Bovendien heeft eiseres nooit goed of frequent contact met de buren gehad.
Eiser heeft de inlichtingenplicht niet geschonden omdat hij geen uitkering ontving. De kosten van bijstand over de periode 5 februari 2009 tot en met 31 januari 2020 kunnen niet bij eiser worden teruggevorderd, omdat geen sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding.
Er is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De aflossingsmogelijkheden zijn beperkt. Er is geen rekening gehouden met de persoonlijke situatie van eisers en de gevolgen voor hun persoonlijk leven. Terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare sociale gevolgen en financiële problemen.
Beoordeling door de rechtbank
Het geschil
5.1.
De rechtbank beoordeelt of de Bevelanden de bijstandsuitkering van eiseres op goede gronden heeft ingetrokken en bij eisers heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5.2.
De gemachtigde van eiseres heeft het beroep op het ontbreken van stukken uit het strafrechtelijke proces ter zitting ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond verder onbesproken laten.
5.3.
De te beoordelen periode loopt van 5 februari 2009 tot en met 31 januari 2020. Dit is de periode waarover de bijstand van eiseres is ingetrokken en de teveel betaalde bijstand bij eisers is teruggevorderd.
5.4.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bewijslastverdeling
6. Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering is een voor de betrokkenen belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust. [1]
Gezamenlijke huishouding
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de grondslag van de besluitvorming van de Bevelanden betreft het schenden van de inlichtingenverplichting in verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding vanaf 5 februari 2009. Hierdoor is in de te beoordelen periode ten onrechte een uitkering naar de norm van een alleenstaande verstrekt.
7.2.
Niet in geschil is dat eisers niet zijn gehuwd. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Van een gezamenlijke huishouding is volgens het derde lid sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Het eerste criterium: hoofdverblijf
8.1.
Het eerste criterium waaraan moet worden voldaan om bij ongehuwden een gezamenlijke huishouding aan te kunnen nemen, is dat de betrokkenen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Het hoofdverblijf van een persoon is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Een betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [2]
8.2.
De Bevelanden heeft gewezen op de verklaring van eiseres die zij op 6 februari 2020 ten overstaan van de Sociale Recherche heeft afgelegd.
Op de vraag sinds wanneer [eiser] (eiser) bij haar woont heeft eiseres geantwoord:
‘Sinds dat hij afhankelijk is van mij, sinds 2009 dan. We hebben wel eens ruzie gehad, maar sinds die tijd woont hij bij mij’.
Op de vraag ‘Hij woont dus sinds 2009 bij u, dag en nacht. Hij slaapt en is bij u, hij heeft zijn spullen bij u?’ heeft eiseres het volgende geantwoord:
‘Ja dat klopt. Mijn huishouding delen wij. Hij heeft zijn eigen kast. Wij zorgen voor elkaar, financieel als in de zorg. Hij doet de zwaardere klusjes. Ik geef veel om hem, dat is voor mij hetzelfde als houden van’.
De verklaring is aan eiseres voorgelezen, waarna zij ondertekende.
8.3.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de op 6 februari 2020 afgelegde verklaring niet juist zou zijn.
Volgens vaste rechtspraak mag er evenwel in het algemeen van worden uitgegaan dat de tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde verklaring juist is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet begreep wat zij verklaarde. Evenmin blijkt dat de verklaring onder druk is afgelegd, of dat de verklaring geen juiste weergave bevat van wat zij heeft verklaard of dat deze om een andere reden buiten beschouwing moet blijven. Bovendien heeft eiseres bij het voorlezen van de verklaring desgevraagd geen correcties aangebracht. Onder deze omstandigheden kan eiseres aan haar verklaring worden gehouden. [3]
8.4.
Naast de verklaring van eiseres heeft de Bevelanden gewezen op de verklaringen van de buurtbewoners, waaronder directe buren, die hebben aangegeven dat er al geruime tijd een man en vrouw wonen in de woning [adres] te [plaats] . Een aantal buurtbewoners heeft aangegeven dat het eisers zijn die in deze woning wonen. Anders dan betoogd door eisers, zijn deze verklaringen voldoende concreet en ondersteunen ze de conclusie dat eiser al geruime tijd zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
8.5.
Weliswaar heeft eiser ter zitting van 2 augustus 2024 verklaard dat hij eerst rond 2017 bij eiseres is komen wonen, maar de rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig, gelet op de verklaring van eiseres dat eiser in 2009 bij haar is komen wonen en de verklaringen van de buurtbewoners.
Het tweede criterium: wederzijdse zorg
9.1.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan om bij ongehuwden een gezamenlijke huishouding aan te nemen, is dat sprake is van de wederzijdse zorg tussen de betrokkenen. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken.
9.2.
Eiseres heeft tegenover de Sociale Recherche op 6 februari 2020 verklaard dat zij en eiser haar huishouding delen en zorgen voor elkaar, ook in financiële zin.
De Bevelanden kon gelet op de verklaring van eiseres de conclusie trekken dat aan dit tweede criterium was voldaan. Bovendien wordt dit bevestigd door de verklaring van [eiser] dat hij en eiseres samen van haar uitkering hebben geleefd.
Schending inlichtingenverplichting
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bevelanden voldoende zorgvuldig onderzoek verricht en aan de hand van objectieve criteria aannemelijk gemaakt dat eisers in de te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Eiseres heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door bij de Bevelanden niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding met eiser voerde op het uitkeringsadres. Dat had zij wel moeten doen, omdat dit gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [4]
10.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstandsuitkering indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, als hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
10.3.
Eiseres is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij, als zij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de periode in geding wel recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. De Bevelanden kon dan ook door de schending van de inlichtingenverplichting niet vaststellen of en zo ja, in hoeverre, eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd en recht zou hebben gehad op bijstandsuitkering en was daarom ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden om het recht op bijstand over de periode in geding in te trekken.
Terugvordering
11.1.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert de Bevelanden de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. Indien sprake is van dringende redenen kan de Bevelanden op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet afzien van de terugvordering.
11.2.
Voor zover eiser heeft betoogd dat hijzelf niet de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat er daarom niet van hem kan worden teruggevorderd, wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet. Op grond van de bepaling kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Nu bij de bijstandverlening aan eiseres rekening had moeten worden gehouden met de middelen van eiser, met wie zij een gezamenlijke huishouding voerde, zijn zowel eiser als eiseres hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd. [5]
11.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2020, waarbij een bedrag van € 148.092,82 is teruggevorderd. Zij hebben een beroep gedaan op dringende redenen om af te zien van terugvordering.
In een uitspraak van 18 april 2024 [6] heeft de CRvB de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd. De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de Participatiewet bij aan te sluiten. De rechtbank stelt voorop dat de CRvB in die uitspraak heeft benadrukt dat het uitgangspunt blijft dat bij een verplichte terugvordering de bijstandverlenende instantie daadwerkelijk moet terugvorderen. Dat is hier aan de orde, omdat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Uit de uitspraak van de CRvB volgt verder dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening.
11.4.
Het is aan eisers om feiten en omstandigheden aan te voeren die ertoe leiden dat sprake is van dringende redenen. De door eisers aangevoerde feiten en omstandigheden zullen daarbij ruim worden uitgelegd en, als er daartoe aanleiding is, zal er nader onderzoek moeten worden gedaan. Door te bepalen dat een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, heeft de wetgever het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid gegeven. Bij de gebruikmaking daarvan moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven toetst de bestuursrechter een terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Deze toets is intensief, vanwege de kwetsbare positie waarin een ontvanger van een uitkering op grond van de Participatiewet verkeert. De uitkomst van de belangenafweging van het bestuursorgaan zal, gelet op artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet onevenredig mogen zijn.
11.5.
Vastgesteld wordt dat in het bestreden besluit voor wat betreft de motivering wordt verwezen naar het advies van de bezwaarschriften- en klachtencommissie van 17 december 2020. In dit advies staat echter niets over de terugvordering van de bijstandsuitkering. Daarover staat wel iets in de weergave van het standpunt van het bestuursorgaan (6.3), maar dat is op zichzelf geen onderdeel van het advies van de commissie (dat staat onder 6.4 e.v.).
Ter zitting heeft de gemachtigde van de Bevelanden aangegeven dat er wel is beslist op de bezwaren ten aanzien van de terugvordering. In het bestreden besluit wordt immers in meervoud gesproken over de
bezwaarschriftendie ongegrond worden verklaard.
Dit neemt niet weg dat noch in het advies van de bezwaarschriften- en klachtencommissie noch in het bestreden besluit is ingegaan op de gronden van bezwaar van eisers gericht tegen de terugvordering. Het bestreden besluit is aldus niet voldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen.
De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en overweegt daartoe als volgt.
11.6.
Volgens de toelichting ter zitting van de gemachtigde van de Bevelanden is er door de Bevelanden wel een afweging gemaakt. Gewezen wordt op het feit dat eiseres in het verleden zelf wijzigingen heeft doorgegeven omtrent haar woon- en leefsituatie, bijvoorbeeld de omstandigheid dat zij op haar kleinzoon ging passen. Dit wijst erop dat zij wist dat zij wijzigingen moest doorgeven. Eiseres heeft echter bewust nagelaten door te geven dat zij samenwoonde met eiser. Daarom is er volgens de Bevelanden geen sprake van dringende redenen om af te zien van terugvordering. Omdat de Bevelanden zich echter wel bewust was van de impact van het moeten aflossen van de forse terugvordering, heeft de Bevelanden, zoals ter zitting is toegelicht, eisers in 2021 en nogmaals in 2023 een schikkingsvoorstel gedaan. Hierop is van de zijde van eisers niet gereageerd.
11.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bevelanden zich terecht op het standpunt gesteld dat er in het geval van eisers geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. In dat kader is van belang dat eiseres de inlichtingen-verplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met eiser. Daarbij is ook van belang dat aan de financiële of sociale gevolgen van een terugvordering minder gewicht toekomt in gevallen waarin sprake is van een opzettelijke schending van de inlichtingenplicht, zoals hier het geval is. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de terugvordering van de ten onrechte verkregen bijstand in beginsel een noodzakelijk en geschikt middel is om het doel te bereiken dat gemeenschapsgeld op een rechtvaardige wijze besteed wordt. De afweging die de Bevelanden heeft gemaakt, waarbij de Bevelanden eisers ook meermaals een schikkingsvoorstel heeft gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel doorstaan. De omstandigheid dat eisers het financieel moeilijk hebben is, hoewel voorstelbaar, op zichzelf bezien niet voldoende om de belangenafweging in het voordeel van eisers te doen uitvallen. Daarbij speelt ook een rol dat eisers bij de invordering worden beschermd door de beslagvrije voet.
Conclusie en gevolgen
12.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval wel aanleiding gezien om de Bevelanden te veroordelen in de proceskosten van eisers.
12.2.
De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor eiser, die bij het instellen van het beroep nog werd bijgestaan door dezelfde gemachtigde als eiseres, maar tijdens de zitting geen gemachtigde meer had, vast op € 437,50 (1/2 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
Voor eiseres stelt de rechtbank de proceskosten vast op € 1.312,50 (1/2 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
De Bevelanden zal het betaalde griffierecht van € 49,- dienen te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de Bevelanden op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt de Bevelanden in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50,- en van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 25 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 3, derde lid
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot
toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59, tweede en vierde lid
2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
4. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3156.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512, en 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:551.
4.Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
5.Artikel 59, vierde lid, van de Participatiewet.