Uitspraak
20 1294 PW, 20/1295 PW, 20/2622 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Voor het opleggen van een boete gelden andere voorwaarden dan voor de intrekking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 3 juli 2006 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De zaak kwam aan het licht na een anonieme melding dat de vader van appellantes jongste kind, X, al geruime tijd bij haar verbleef. Na een onderzoek door de gemeente, dat onder andere waarnemingen en dossieronderzoek omvatte, concludeerde het college dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij met X een gezamenlijke huishouding voerde. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante over haar relatie met X en hun kind voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat DNA-bewijs niet noodzakelijk was. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht tot 4 februari 2018 en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand. Appellante had ook een aanvraag gedaan voor een individuele inkomenstoeslag, maar deze werd buiten behandeling gesteld omdat zij niet de benodigde inkomensgegevens had verstrekt. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraken. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de bijstandverlenende instantie rust en de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding.